ECLI:NL:RBNHO:2018:5880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
15/700355-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met ontuchtige handelingen met een minderjarige, DNA-bewijs en psychologisch onderzoek

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn vijfjarige nichtje. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 26 juni 2018. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven op een onbekend adres, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging ontkende dat er ontuchtige handelingen hadden plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door DNA-bewijs van het NFI. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod in de nabijheid van de woningen van de ouders van het slachtoffer.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij recht had op een immateriële schadevergoeding van € 1.500,-, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de verdachte ook de proceskosten van de benadeelde partij moest vergoeden. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700355-16 (P)
Uitspraakdatum: 10 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2016 te Alkmaar, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, zijnde een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het een en/of meermalen likken van/aan de vagina van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met zijn nichtje. Namens verdachte zijn kanttekeningen gemaakt bij de bevindingen van het NFI waardoor deze in de visie van de verdediging niet als steunbewijs kunnen worden gebruikt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts verdachte en het slachtoffer aanwezig waren bij de beweerde seksuele handelingen en dus ook zij alleen daarover kunnen verklaren. Indien deze verklaringen uiteen lopen, zoals hier het geval is, dient te worden bezien of het dossier en/of het verhandelde ter zitting aanknopingspunten bevatten die één van beide lezingen (meer) ondersteunt. Daarbij geldt dat met name in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting moet de rechtbank wel onverminderd de overtuiging krijgen dat het feit is gepleegd, zoals het verdachte wordt verweten.
De rechtbank stelt in dit geval voorop dat [slachtoffer] (tegenover zowel haar moeder als haar oma en de verbalisant tijdens het studioverhoor) consistent en helder heeft verklaard dat verdachte aan haar vagina heeft gelikt en wanneer en onder welke omstandigheden dit zou hebben plaatsgevonden.. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaringen als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Voorts concludeert de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door de bevindingen van het NFI. Het NFI heeft verschillende delen van het onderbroekje dat [slachtoffer] de desbetreffende avond aan had bemonsterd en de monsters onderzocht. In een bemonstering van de binnenzijde van het kruis van de onderbroek (AAIS5448NL#08) zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van speeksel. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen. Het hieruit afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van onbekende vrouw A met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Aangenomen wordt dat het aan onbekende vrouw A gekoppelde celmateriaal in deze bemonstering afkomstig is van [slachtoffer] . Voorts is sprake van DNA nevenkenmerken van minimaal één man, verdachte. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 10 miljoen keer waarschijnlijker als de bemonstering binnenzijde kruis AAIS5448NL#08 celmateriaal bevat van [slachtoffer] en verdachte, dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon, zo concludeert het NFI.
De kanttekeningen die de verdediging heeft gemaakt bij voornoemde NFI bevindingen doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bewijswaarde van de NFI bevindingen als steunbewijs. Hoewel de wijze waarop desbetreffende onderbroek is veilig gesteld (negen dagen na het misbruik) geen schoonheidsprijs verdient, is er geen enkele aanwijzing om aan te nemen dat sprake is van relevante contaminatie. Ook de stelling van de verdediging dat het slechts om ‘aanwijzingen’ van speeksel gaat doet aan de bevindingen van het NFI en de bewijswaarde daarvan met betrekking tot celmateriaal van verdachte niet af.
Dat sprake is van aanwijzingen voor speeksel, past bovendien bij de verklaring van het slachtoffer.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verdachte op geen enkele wijze een onderbouwd alternatief scenario heeft geschetst. De suggestie zoals door verdachte eerst ter zitting gedaan , inhoudende dat [slachtoffer] wellicht een slechte droom heeft gehad dan wel seksuele handelingen zou hebben gezien op een tablet,of informatie zou hebben opgepikt tijdens een gesprek dat haar moeder met een vriendin voerde, is daartoe onvoldoende. Ook de verklaring van verdachte ter zitting dat hij in die periode last had van hooikoorts en dat op die manier mogelijk DNA materiaal in de onderbroek van [slachtoffer] is terecht gekomen is onaannemelijk. Dit verklaart immers niet hoe zijn DNA materiaal aan de binnenzijde van het kruis van de onderbroek is terecht gekomen. Een en ander beziet de rechtbank mede in het licht van het feit dat verdachte zelf heeft verklaard dat [slachtoffer] reeds een schone onderbroek aan had toen zij bij hem werd gebracht en hij haar alleen heeft geholpen met uitkleden en aantrekken van de pyamabroek, waarbij de onderbroek niet is vervangen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 januari 2016 te Alkmaar, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, zijnde een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het likken aan de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl het feit wordt gepleegd met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft GZ-psycholoog [psycholoog] een psychologisch onderzoek gedaan omtrent de persoon van verdachte. De onderzoeksbevindingen en de daaruit getrokken conclusies zijn weergegeven in de pro justitia rapportage, gedateerd 3 april 2017.
In dit rapport staat onder meer vermeld dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Hiervan was ook sprake tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit. Gelet op het feit dat verdachte nooit eerder is veroordeeld wegens een zedendelict en verder ook een blanco justitiële voorgeschiedenis heeft en vanwege de ontkennende houding van verdachte, kon er binnen het onderzoek echter niet tot een delict scenario worden gekomen waarbij de specifieke psychologische motieven van verdachte in relatie tot het tenlastegelegde konden worden beschouwd. Alles overwegende concludeert de onderzoeker dat er uit het onderzoek geen duidelijke redenen naar voren zijn gekomen om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde conclusie. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat bij het voorwaardelijk strafdeel een locatie- en contactverbod met betrekking tot [slachtoffer] wordt opgelegd, een en ander zoals door de ouders van [slachtoffer] naar voren gebracht in de vordering benadeelde partij.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij zijn 5-jarige nichtje ontuchtige handelingen verricht terwijl zij logeerde in het huis van haar opa en oma en het meisje op die avond aan zijn zorg (als oppas) was toevertrouwd. Verdachte heeft zijn nichtje naar bed gebracht en is later – toen zij sliep – in het donker naar haar toegegaan en heeft vervolgens aan haar vagina gelikt.
Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van zijn nichtje geschonden. Naar algemene ervaringsregels kan dergelijk misbruik grote en langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken, voor zowel slachtoffers, als ook voor hun omgeving. In hoeverre verdachte daarmee dit meisje heeft beschadigd en in hoeverre zij van het seksuele misbruik op latere leeftijd nog nadelige gevolgen zal ondervinden, is op dit moment niet te zeggen. Wel is duidelijk geworden (bij voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaringen) dat de ouders van het meisje veel leed en verdriet is aangedaan. De moeder van het meisje had haar broer gevraagd om enkele uren op te passen en meende dat zij haar dochter in veilige handen had achtergelaten. De ouders hebben veel verdriet over het feit dat hun dochter, terwijl zij nog in een onschuldige en kwetsbare fase van haar leven is, seksueel is misbruikt door een nabij familielid dat zij volledig vertrouwden.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is en heeft bij de bepaling van de sanctie gekeken naar de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 mei 2018, naar voren komt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit onherroepelijk tot straf is veroordeeld.
Met betrekking tot het gevaar voor recidive wordt in voornoemde pro justitia rapportage geconcludeerd dat, gelet op het feit dat er geen doorwerking kon worden bepaald van de vastgestelde stoornis in het tenlastelegde en dat betrokkene een ontkennende verdachte is en bovendien een first offender, vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen gefundeerde uitspraken kunnen worden gedaan over het gevaarsrisico en de hierbij relevante risico factoren.
Om diezelfde reden kan evenmin een advies worden gegeven voor een behandeling binnen een justitieel kader. De reclassering komt in haar rapportage van 9 mei 2017 tot een soortgelijke conclusie. Dat neemt niet weg dat de rechtbank, gelet op de inhoud van voornoemde rapportages in combinatie met de proceshouding van verdachte, wel degelijk gevaar voor recidive aanwezig acht. Bij verdachte is een autismespectrumstoornis is vastgesteld waarbij sprake is van tekortkomingen op het gebied van onder meer communicatie en voorts van een beperkt vermogen om een ‘theory of mind’ te vormen van het effect van het eigen gedrag op anderen. Dit is van invloed op de gewetensfuncties, zoals het ervaren van schaamte- en schuldgevoelens, evenals op het empathisch vermogen.
Ten aanzien van de proceshouding van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte heeft alle aantijgingen glashard ontkend. Daarmee hebben het slachtoffer en haar ouders geen erkenning gekregen voor het hun aangedane leed, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat die erkenning een positieve bijdrage kan leveren aan de verwerking van aangedaan leed. Blijkens de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen is er bij de ouders ook om die reden veel boosheid en verdriet. Bovendien staat de houding van verdachte iedere vorm van behandeling gericht op het voorkomen van soortgelijke feiten in de toekomst, in de weg.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd van na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan voorwaardelijk zal worden opgelegd en daaraan een proeftijd verbinden van drie jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden. In de toelichting bij de hierna te bespreken vordering van de benadeelde partij ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om zowel een contact- als locatieverbod op te leggen. Aangezien [slachtoffer] – die bij haar moeder woont – ook regelmatig bij haar vader verblijft en verdachte in de buurt woont van beide ouders, zal de rechtbank een locatieverbod opleggen ten aanzien van zowel het adres van vader als moeder. Wat betreft het locatieverbod rond het adres van vader overweegt de rechtbank dat zij dit – anders dan verzocht – zal beperken tot de straat waarin de woning van vader is gelegen. Verdachte woont namelijk zeer dicht bij de woning van vader, waardoor een breder locatieverbod de feitelijke bewegingsvrijheid van verdachte naar het oordeel van de rechtbank teveel zou inperken.

9.Vordering benadeelde partij [benadeelde partij] en schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 2.550,- ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Omdat [benadeelde partij] minderjarig is, hebben haar wettelijk vertegenwoordigers, haar moeder (mevrouw [moeder] ) en haar vader (de heer [vader] ), de vordering namens [benadeelde partij] ingediend.
Ter zitting werden [moeder] en [vader] bijgestaan door mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar.
[benadeelde partij] vordert vergoeding van 50,- aan materiële schade, bestaande uit de reiskosten en parkeerkosten die haar ouders in verband met bezoek aan mr. Mentink voornoemd, de officier van justitie en de behandeling ter zitting van deze rechtbank namens [benadeelde partij] hebben moeten maken. Voorts vordert zij vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering als verzocht.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar pleidooi om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde - primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft zij verzocht een lager bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen en daarbij benadrukt dat schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt wanneer die door de minderjarige rechtstreeks is geleden.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank overweegt voorts dat de ouders van een minderjarig slachtoffer zich weliswaar als wettelijk vertegenwoordigers mogen voegen namens hun minderjarige kind, maar dat voor een schadevergoeding alleen plaats is als het gaat om schade, materieel dan wel immaterieel van aard, die door de minderjarige zelf rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De rechtbank stelt in deze zaak vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, als vermeld in de rubriek
bewezenverklaring, door de handelingen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering ziet echter ook op immateriële schade die is geleden door de ouders van [benadeelde partij] . Die schade komt in deze strafprocedure niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de gevorderde immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,- en zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De gevorderde materiële kosten zijn kennelijk gemaakt in het kader van de voegings-procedure en kunnen om die reden niet worden aangemerkt als schade als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. Dergelijke kosten als bedoeld in artikel 592a Wetboek van Strafvordering kunnen niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht voorziene maatregel (vgl. ECLI:NL:HR:2017:653), maar kunnen wel worden aangemerkt als proceskosten.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 50,-.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] .
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden:
* binnen een straal van 1 kilometer van de woning van [moeder] , gelegen aan de [adres 2] ;
* in de straat [adres 3] , zijnde de straat waar de woning van [vader] zich bevindt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 50,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,-,bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. A.J.M. Kaptein, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2018.
mr. Kaptein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.