ECLI:NL:RBNHO:2018:5534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1672
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor functies in het kader van de Ziektewet na beëindiging uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Heimensem, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat haar recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 november 2016 had beëindigd. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres zich op verschillende momenten ziek had gemeld en waarin verweerder haar geschiktheid voor arbeid had beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts eiseres geschikt achtte voor ten minste één van de functies die bij de WIA-beoordeling waren geduid. Eiseres voerde aan dat zij ADL-afhankelijk was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom eiseres geen verdergaande beperkingen had dan in de FML van 20 mei 2016 was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres per 22 november 2016 geschikt was voor ten minste één van de functies. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat er een motiveringsgebrek was in de besluitvorming, wat leidde tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-. Tevens diende verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heimensem),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar),verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd vanaf 22 november 2016.
Bij besluit van 21 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek, nadat het ter zitting was gesloten, heropend en verweerder om een nadere toelichting gevraagd. Verweerder heeft die verstrekt en eiseres heeft daarop gereageerd. Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting. Daarna is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is laatstelijk als verkoopster kinderkleding werkzaam geweest.
Op 16 mei 2011 heeft zij zich ziek gemeld in verband met duizeligheidsklachten (en reeds bestaande knieklachten). Eiseres is per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. Nadien heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Eiseres heeft zich op 19 november 2013 weer ziekgemeld met gewrichtsklachten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake was van klachten als gevolg van een nieuwe ziekteoorzaak. Verweerder heeft daarom aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Eiseres heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 30 oktober 2015 heeft verweerder opnieuw geweigerd een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen, omdat zij per einde wachttijd (27 november 2015) minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 4 april 2016 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld. Het besluit van 4 april 2016 is daarom in rechte komen vast te staan.
1.3.
Eiseres heeft zich vervolgens per 4 april 2016 in verband met toegenomen klachten weer bij verweerder ziekgemeld. Aan eiseres is per die datum, zonder voorafgaand medisch onderzoek, een ZW-uitkering toegekend.
2.1.
Op 20 september 2016 is eiseres gezien op het spreekuur van de sociaal-medisch verpleegkundige en op 21 november 2016 op het spreekuur van de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft eiseres per 22 november 2016 weer geschikt geacht voor één van de bij de WIA-beoordeling geschikt geachte functies. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres arbeidsgeschikt voor minstens één van de functies die bij de WIA-beoordeling zijn geduid.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Eiseres voert aan dat zij ADL-afhankelijk is, zodat sprake is van “geen benutbare mogelijkheden” (GBM). Zij kan niet meer zelf boodschappen doen, koken, het huishouden doen en schoonmaken. Zij stuurt ter onderbouwing van haar standpunt een rapportage van Treve mee die is opgesteld in het kader van haar aanvraag voor een rolstoel en aanpassingen aan het huis op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Verder voert eiseres aan dat zij meer beperkt is dan in de FML is aangenomen. Ze is het niet eens met de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2016. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen. Verder is er ten onrechte niet bekeken of het totaal aan handelingen binnen een functie haar belastbaarheid niet overschrijdt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure - uitsluitend - het bestreden besluit moet worden beoordeeld, dat betrekking heeft op het recht op uitkering op grond van de ZW. Wat eiseres heeft aangevoerd tegen het besluit op bezwaar van 4 april 2016 over het recht op een WIA-uitkering valt buiten deze procedure en kan daarom niet aan de orde komen.
4.2.
Een verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld.
Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:769). Dit is anders als de verzekerde, zoals in dit geval eiseres, na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor haar oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.3.1.
Gebleken is dat verweerder in deze procedure is nagegaan of eiseres meer beperkingen heeft dan aangegeven in de FML van 20 mei 2016, die is opgesteld in het kader van de WIA-procedure. Die FML bevat twee aanpassingen op de FML van 4 maart 2016, op basis waarvan het besluit op bezwaar van 4 april 2016 in die WIA-procedure is genomen. De betrokken verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd meegedeeld de FML van 20 mei 2016 te hebben opgesteld naar aanleiding van ingekomen medische informatie. Hij kan niet verklaren waarom daarvan geen medische rapportage is opgesteld. De FML van 20 mei 2016 heeft niet ten grondslag gelegen aan de besluitvorming in het kader van de WIA.
4.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de ZW-beoordeling ten onrechte bezien of eiseres meer beperkingen heeft ten opzichte van de FML van 20 mei 2016 in plaats van ten opzichte van de FML van 4 maart 2016. De beoordeling van de aanspraak van eiseres op een uitkering op grond van de WIA heeft immers plaatsgevonden op basis van de FML van 4 maart 2016. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Eiseres is hier namelijk niet door benadeeld. De FML van 20 mei 2016 bevat weliswaar twee extra beperkingen ten onrechte van die van 4 maart 2016, maar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 16 februari 2017 geconcludeerd - anders dan de primaire arbeidsdeskundige en anders dan de rechtbank aanvankelijk aannam - dat eiseres nog altijd alle drie de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies kan uitoefenen. Die conclusie geldt dus ook ten opzichte van de FML van 4 maart 2016, die minder beperkingen bevatte.
4.4.
Hierna zal daarom beoordeeld worden of verweerder terecht heeft aangenomen dat de gezondheid van eiseres ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling niet zo is verslechterd dat zij niet meer één van de voor WIA geduide functies kan uitoefenen.
4.5.
Eiseres betwist de juistheid van de rapportages waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd. Dit betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of deze rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
4.6.
De rechtbank heeft in dit geval onvoldoende redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd en eiseres heeft onderzocht op het spreekuur van 21 november 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de rapportage van de primaire verzekeringsarts, heeft eveneens dossieronderzoek verricht en heeft eiseres medisch onderzocht op het spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de revalidatiearts H. Honing opgevraagd en bij zijn beoordeling betrokken.
4.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsartsen terecht het standpunt hebben ingenomen dat het niet zo is dat eiseres geen benutbare mogelijkheden heeft. Eiseres is immers niet opgenomen in een ziekenhuis of erkende instelling, is niet bedlegerig, niet afhankelijk in het dagelijks leven en er is geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De stelling van eiseres dat zij door al haar klachten veel moet liggen, niet meer zelf haar boodschappen en huishouding kan doen, dat zij niet meer zelf kan schoonmaken en koken en dat zij om die reden ADL-afhankelijk is, kan de rechtbank niet volgen. Het ADL-afhankelijk zijn houdt in, gelet op artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, dat men voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat men lichamelijk niet zelfredzaam is. Het gaat om basale activiteiten die nodig zijn voor de primaire fysieke zelfstandigheid, zoals eten, drinken, wassen, toiletgang, binnenshuis lopen en zitten. Dat, zoals ter zitting is verklaard, de echtgenoot van eiseres ‘s ochtends haar ontbijt klaarzet, dat zij regelmatig met een rietje moet drinken en ’s avonds op een kruk doucht, maakt evenmin dat eiseres niet meer in staat is deze basale activiteiten uit te voeren en dat zij om die reden ADL-afhankelijk is. Dat geldt ook voor het rolstoelgebruik in huis.
4.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende toereikend en inzichtelijk hebben gemotiveerd waarom in het geval van eiseres ten tijde in geding geen verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen dan zijn opgenomen in de FML van 20 mei 2016. De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat de verzekeringsartsen alle op dat moment beschikbare (medische) informatie bij hun beoordeling hebben betrokken. Het uitgevoerde lichamelijk onderzoek geeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat de situatie is verslechterd. Tegenover de rapportages van de verzekeringsartsen ziet de rechtbank in hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht geen deugdelijke onderbouwing van haar stelling dat zij op 22 november 2016 meer beperkt is. Eiseres heeft met name geen nadere medische gegevens overgelegd, zodat zij haar stelling dat zij toegenomen klachten heeft en als gevolg daarvan meer beperkt is, niet heeft onderbouwd. De rechtbank benadrukt dat het feit dat recent door dr. R.D. Thijs, neuroloog, de diagnose dysautonomie is gesteld, niet maakt dat als gevolg daarvan sprake is van toegenomen klachten en beperkingen. Bij een beoordeling van de belastbaarheid is immers niet een diagnose van doorslaggevend belang, maar de medisch objectieve beperkingen die iemand daarvan ondervindt. Ook overigens volgt uit deze informatie niet dat sprake is van toegenomen klachten. De neuroloog adviseert zitten en staan af te wisselen, langdurig zitten en staan te voorkomen en de spieren actief te gebruiken. De rechtbank stelt vast dat hiermee in de FML rekening is gehouden.
Een toename van klachten ligt overigens ook niet in de rede nu eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij geen datum kan noemen waarop haar klachten zijn toegenomen. Eiseres geeft juist aan dat de klachten altijd - dus ook ten tijde van de WIA beoordeling - op hetzelfde niveau aanwezig zijn geweest. Er kon destijds alleen nog geen diagnose aan de klachten worden gekoppeld. De rechtbank stelt vast dat eiseres in feite de FML zoals die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de WIA beoordeling is opgesteld betwist. Bij een beoordeling in het kader van de ZW wordt echter van de juistheid van die FML uitgegaan en dient alleen te worden beoordeeld of sprake is van een toename van de klachten als gevolg waarvan men niet meer in staat is om zijn arbeid te verrichten.
4.9.
Daarnaast blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geduide functies nog altijd voor eiseres geschikt zijn. Hoewel eiseres ter zitting nog heeft gesteld dat alle beperkingen in de functies in elkaar grijpen is bij de beoordeling van de vraag of eiseres geschikt is voor één van de geduide functies de FML het uitgangspunt dat per onderdeel de belastbaarheid wordt gescoord.
4.10.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 22 november 2016 geschikt moet worden geacht voor ten minste één van de in het kader van de WIA beoordeling geduide functies.
5. Het beroep is ongegrond. In het onder 4.3.2 geconstateerde motiveringsgebrek ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Aan de zijde van eiseres worden die begroot op € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Verder dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.