ECLI:NL:RBNHO:2018:5366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
HAA 16/4798
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Geneesmiddelenwet door een public relations bureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Edelman Public Relations Worldwide B.V. en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseres, Edelman Public Relations, kreeg een boete opgelegd van € 33.250,00 wegens overtreding van artikel 85 van de Geneesmiddelenwet (Gnw). De rechtbank oordeelde dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan het maken van publieksreclame voor het receptgeneesmiddel Forxiga door een concept-persbericht te verzenden naar een journaliste, wat in strijd is met de wet. Eiseres voerde aan dat het persbericht niet bedoeld was als reclame en dat zij handelde in opdracht van de Alliantie, bestaande uit Bristol-Meyers Squibb B.V. en AstraZeneca B.V. De rechtbank oordeelde echter dat de verzending van het persbericht met het doel was om het voorschrijven van het geneesmiddel te bevorderen, en dat dit ook voor een breder publiek toegankelijk was. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en bevestigde de boete, maar oordeelde dat eiseres niet als overtreder kon worden aangemerkt voor de publicatie van het artikel in de krant, omdat zij daar geen invloed op had. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de hoogte van de boete. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/4798

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2018 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Edelman Public Relations Worldwide B.V., te Hoofddorp, eiseres (gemachtigde: mr. S.M. Wertwijn),
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder
(gemachtigden: mr. N.P. Wijkhuijs en ir. B. van der Heide).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 33.250,00 wegens overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Geneesmiddelenwet (Gnw).
Bij besluit van 20 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam 1] , [functie 1] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Gnw, voor zover van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
(…)
xx. reclame: elke vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen, dan wel het geven van de opdracht daartoe;
ijij. publieksreclame: reclame voor een geneesmiddel die, gezien haar inhoud en de wijze waarop zij wordt geuit, kennelijk ook voor anderen dan beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 82, onder a, is bestemd; (…).
Op grond van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw is publieksreclame verboden voor geneesmiddelen die uitsluitend op recept ter hand mogen worden gesteld (receptgeneesmiddelen).
Op grond van artikel 101, eerste lid, van de Gnw, voor zover van belang, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000 ter zake van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 85.
2. Eiseres heeft in opdracht van de samenwerkende vennootschappen Bristol-Meyers Squibb B.V. en AstraZeneca B.V. (de Alliantie) media-activiteiten uitgevoerd voor het receptgeneesmiddel Forxiga.
Op 30 oktober 2013 heeft [naam 2] ( [naam 2] ), [functie 2] bij eiseres, een e-mailbericht, gericht aan [naam 3] , journaliste van de [krant] (de journaliste), gestuurd waarin een concept-versie was opgenomen van een persbericht inzake het geneesmiddel Forxiga dat was opgesteld ten behoeve van de medische vakpers.
Op 1 november 2013 is op de voorpagina van de [krant] het artikel “Nieuwe pil voor diabetici” verschenen, geschreven door de journaliste. Dit artikel had betrekking op het geneesmiddel Forxiga.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de bevindingen in het boeterapport van inspecteur [naam 4] blijkt dat eiseres op 30 oktober 2013 een concept-persbericht naar de journaliste heeft verzonden en dat op 1 november 2013 het artikel in de [krant] is gepubliceerd. Zowel het persbericht als het artikel bevatten volgens verweerder publieksreclame, zodat daarmee artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw is overtreden. Eiseres is volgens verweerder als overtreedster van beide overtredingen aan te merken. Volgens verweerder is geen sprake van een mindere ernst of verwijtbaarheid dan wel andere verlichtende omstandigheden die nopen tot het matigen van het boetebedrag. Het boetebedrag is (uitsluitend) met 5% gematigd vanwege de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft, hoewel eiseres volgens hem twee overtredingen heeft begaan, daarvoor maar een boete ten bedrage van € 33.250,00 opgelegd.
4.1.1
Eiseres betoogt dat het verzenden van het persbericht aan de journaliste niet is aan te merken als het maken van publieksreclame, zodat geen sprake is van een overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw. Zij voert hiertoe aan dat het persbericht niet aan de journaliste is verzonden met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van het daarin genoemde geneesmiddel te bevorderen, hetgeen blijkens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 5 mei 2011, nr. C-316/09, ECLI:EU:C:2011:275, wel is vereist om te kunnen concluderen dat sprake is van het maken van reclame. Het persbericht is niet ongevraagd aan de journaliste verzonden, maar in het kader van haar verzoek om achtergrondinformatie en niet met het doel het persbericht integraal te verspreiden onder diverse media. Eiseres heeft benadrukt dat het om een concept-persbericht voor de medische vakpers ging. Het was bovendien niet de bedoeling dat de journaliste het persbericht met derden zou delen, dan wel zou overnemen in het artikel. Het gaat volgens eiseres om een uiting met een enkel op de individuele ontvanger toegespitste inhoud. Volgens de Gedragscode Geneesmiddelenreclame van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) is in dat geval geen sprake van het maken van reclame.
4.1.2
Eiseres betoogt verder dat het artikel evenmin publieksreclame bevat, zodat ook in zoverre geen sprake is van een overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw. De enkele omstandigheid dat in het artikel positieve informatie over Forxiga is vermeld, brengt niet zonder meer met zich dat sprake is van het maken publieksreclame. In het artikel wordt de werking van het geneesmiddel beschreven en wordt de merknaam maar één keer genoemd. Verder is er in het artikel uitdrukkelijk op gewezen dat het geneesmiddel uitsluitend wordt voorgeschreven in combinatie met een ander geneesmiddel. Ook is in het artikel aangegeven dat er alternatieven zijn. Verder is in het artikel benadrukt dat het nieuwe geneesmiddel nog niet wordt aanbevolen in de standaard voor huisartsen. Ten slotte is onduidelijk waaruit volgt dat het publiek niet zou mogen worden geïnformeerd over de vergoedingsstatus van een geneesmiddel.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat uit het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 5 mei 2011 volgt dat het begrip “reclame voor geneesmiddelen” zeer ruim moet worden opgevat. In het bijzonder voor geneesmiddelen die uitsluitend op medisch recept mogen worden verstrekt, vindt deze ruime opvatting van het begrip reclame steun in de voornaamste doelstelling van richtlijn 2001/83/EG, namelijk de bescherming van de volksgezondheid. Gelet op de ernstige gevolgen die een verkeerd of overmatig gebruik van dergelijke geneesmiddelen voor de gezondheid kan hebben, rechtvaardigt deze doelstelling een ruime uitleg van het verbod op reclame voor geneesmiddelen. Uit artikel 86, eerste lid, van de richtlijn 2001/83/EG blijkt dat een reclameboodschap haar aard in wezen ontleent aan de doelstelling die zij nastreeft. Deze doelstelling vormt aldus het doorslaggevende element om reclame van louter informatie te onderscheiden. De definitie van artikel 86, eerste lid, van de richtlijn 2001/83/EG sluit dus in beginsel niet uit dat publicaties of boodschappen die enkel objectieve informatie bevatten, als reclame kunnen worden beschouwd. Wanneer de boodschap is bedoeld ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het verbruik van geneesmiddelen, maakt zij reclame in de zin van deze richtlijn. Een zuiver informatieve mededeling zonder publicitair doel valt daarentegen niet onder de bepalingen van deze richtlijn inzake reclame voor geneesmiddelen. Wanneer de informatie een letterlijke en onverkorte weergave van de bijsluiter of van de Summary of Product Characteristics (SPC) bevat zoals goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, en niet gepaard gaat met enig bijkomend element dat voor een kwalificatie als reclame pleit, is geen sprake van reclame. Of het verstrekken van bepaalde informatie al dan niet een reclamedoelstelling nastreeft moet door de nationale rechter op basis van een concreet onderzoek van alle relevante omstandigheden van het betrokken geval worden vastgesteld.
4.3
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat met de verzending van het concept-persbericht aan de journaliste sprake is van het maken van verboden publieksreclame. Naar het oordeel van de rechtbank is het concept-persbericht verzonden met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van het geneesmiddel Forxiga te bevorderen en was de reclame voor dit geneesmiddel, gezien haar inhoud en de wijze waarop zij is geuit, kennelijk ook voor anderen dan beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 82, onder a, van de Gnw bestemd. De rechtbank neemt hierbij de navolgende feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – in aanmerking.
[naam 2] heeft het concept-persbericht blijkens het e-mailbericht van 30 oktober 2013 van 17:04 uur op eigen initiatief aan de journaliste toegezonden. Eiseres stelt weliswaar dat de journaliste om achtergrondinformatie heeft verzocht, maar dat betekent nog niet dat eiseres dan maar een concept-persbericht bestemd voor de medische vakpers moet opsturen. Het concept-persbericht is naar de journaliste verzonden met het oog op de publicatie van het artikel. In het concept-persbericht is de merknaam Forxiga vermeld. Verder zijn in het concept-persbericht elementen opgenomen die als aanprijzend voor het geneesmiddel Forxiga kunnen worden beschouwd. Het gaat om de volgende passages: “
…het eerste geneesmiddel dat vergoed wordt in de nieuwe SGLT2 klasse”,
“Het kent een nieuw werkingsmechanisme…”en
“Onderzoekers stelden tevens het bijkomende voordeel vast van verlaging van het lichaamsgewicht.”Het concept-persbericht is geen letterlijke en onverkorte weergave van de bijsluiter of van de SPC.
Ook gelet op de bij de verzending en ontvangst van het concept-persbericht betrokken entiteiten is sprake van verboden publieksreclame. De afzender van het concept-persbericht is een (medewerker van een) door een farmaceutisch bedrijf ingeschakeld public relations bureau en de ontvanger van het concept-persbericht is geen medisch journalist, maar is werkzaam bij een publiek persmedium, de grootste krant van Nederland. Het concept-persbericht is aldus niet uitsluitend naar de daarvoor bestemde medische vakpers toegezonden, terwijl het daarvoor nu juist wel uitdrukkelijk was opgesteld. Voor de publieke pers is een wat betreft inhoud duidelijk anders persbericht opgesteld. Dat persbericht is niet naar de journaliste verzonden.
Dat in het concept-persbericht ook bijwerkingen van het geneesmiddel staan vermeld doet aan het voorgaande niet af. Datzelfde geldt voor hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de in de CGR Gedragscode opgenomen definitie van het begrip reclame, nu ook volgens de CGR Gedragscode de relevante feiten en omstandigheden bepalend zijn voor de vaststelling of sprake is van reclame of informatie. Daar komt bij dat de CGR Gedragscode de wettelijke bevoegdheid van verweerder tot boeteoplegging onverlet laat.
4.4
De rechtbank is verder – met verweerder – van oordeel dat op zichzelf (ook) met de publicatie van het artikel sprake is van het maken van verboden publieksreclame. Naar het oordeel van de rechtbank is het artikel gepubliceerd met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van het geneesmiddel Forxiga te bevorderen en was de reclame voor dit geneesmiddel, gezien haar inhoud en de wijze waarop zij is geuit, kennelijk ook voor anderen dan beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 82, onder a, van de Gnw bestemd.
4.5
De betogen van eiseres slagen niet. Dit betekent dat zowel wat betreft de verzending van het persbericht als de publicatie van het artikel sprake is van een overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw, ter zake waarvan verweerder bevoegd is een boete op te leggen.
5.1.1
Eiseres betoogt dat zij met betrekking tot de verzending van het persbericht niet als overtreedster is aan te merken. Zij voert daartoe aan, zoals zij ter zitting heeft verduidelijkt, dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen haar en de Alliantie en dat zij slechts in opdracht van de Alliantie heeft gehandeld. De Alliantie heeft eiseres gevraagd namens haar de mediacommunicatie ten aanzien van de marktintroductie van het geneesmiddel Forxiga overeenkomstig het door de Alliantie opgestelde Launchplan te begeleiden. De Alliantie heeft weet gehad van alle contacten met betrekking tot het persbericht en nimmer aangegeven dat verzending van het persbericht niet was wat zij beoogde. Het kan niet zo zijn dat eiseres, zijnde degene die namens de Alliantie de uitingen heeft gedaan, daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Uitsluitend de Alliantie is daarvoor verantwoordelijk.
5.1.2
Eiseres betoogt dat zij met betrekking tot de publicatie van het artikel evenmin als overtreedster is aan te merken. Zij voert daartoe aan dat geen sprake is van functioneel daderschap. Er was geen sprake van beschikkingsmacht en aanvaarding aan de zijde van en door eiseres wat betreft de publicatie van het artikel. Er bestond ook geen gezagsverhouding tussen eiseres en de journaliste dan wel de [krant] .
5.2
Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1344, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
5.4
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat eiseres met betrekking tot de verzending van het concept-persbericht als overtreedster is aan te merken. [naam 2] , medewerker van eiseres, heeft het concept-persbericht verstuurd en heeft daarmee de verboden handeling fysiek verricht. Die handeling is eiseres toe te rekenen. De omstandigheid dat eiseres een overeenkomst heeft gesloten met de Alliantie maakt dit niet anders. Te minder nu de Alliantie, zoals eiseres ook heeft erkend, tegenover eiseres heeft benadrukt dat ervoor gewaakt moest worden dat het persbericht dat was bestemd voor de medische vakpers de publieke media zou bereiken. Door het concept-persbericht aan de publieke media te sturen heeft eiseres juist in weerwil van de met de Alliantie gemaakte afspraken gehandeld, zodat niet kan worden gezegd dat eiseres op dat punt in opdracht van of namens de Alliantie heeft gehandeld. Het onder 5.1.1 weergegeven betoog van eiseres slaagt niet.
5.5
De rechtbank is verder – met eiseres en anders dan verweerder – van oordeel dat eiseres met betrekking tot de publicatie van het artikel niet als overtreedster is aan te merken.
Hoewel tussen [naam 2] en de journaliste herhaaldelijk contact is geweest over het te plaatsen artikel, [naam 2] de journaliste actief heeft benaderd met de vraag of zij klaar was voor een volgend artikel en hij haar van het concept-persbericht en contactgegevens van deskundige dr. [naam 5] heeft voorzien, brengt dit niet met zich dat publicatie van het artikel door de journaliste aan eiseres is toe te rekenen. De publicatie van het artikel als zodanig en de inhoud van het artikel liggen namelijk niet binnen de invloedssfeer van eiseres. De journaliste is zelfstandig verantwoordelijk voor het publiceren van het artikel en de inhoud daarvan. Eiseres heeft daar uiteindelijk geen zeggenschap over. Het onder 5.1.2 weergegeven betoog van eiseres slaagt. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was aan eiseres een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw met betrekking tot de publicatie van het artikel, nu zij te dien aanzien niet als overtreedster is aan te merken.
6.1
Eiseres betoogt dat geen sprake is van twee verschillende overtredingen. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres gelet op het bezwaarschrift aldus dat zij van mening is dat, zo al sprake is van twee overtredingen, daarvoor maar een boete had mogen worden opgelegd.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het in de voorliggende situatie om twee verschillende handelingen (verzending persbericht en publicatie artikel) die, gelet op het onder 4 overwogene, elk leidden tot overtreding van een en hetzelfde wettelijke voorschrift. Verweerder heeft ervoor gekozen om, ondanks dat sprake is van twee overtredingen, in totaal maar één boete aan eiseres op te leggen. Aldus is reeds aan de beroepsgrond van eiseres tegemoetgekomen. Het voorgaande laat onverlet dat aan eiseres wegens de publicatie van het artikel geen boete kon worden opgelegd, omdat zij, zoals onder 5.5 is overwogen, te dien aanzien niet als overtreedster is aan te merken.
7.1
Eiseres betoogt verder dat de hoogte van de boete onjuist is vastgesteld en onevenredig is. Eiseres voert daartoe verschillende argumenten aan.
Ten eerste, zo heeft eiseres ter zitting aangevoerd, had verweerder kunnen volstaan met een waarschuwing. Het is de eerste keer dat eiseres een overtreding als hier aan de orde begaat.
Ten tweede betoogt eiseres dat (verweerder) er ten onrechte van is uitgegaan dat eiseres afspraken niet is nagekomen die zij met de Alliantie heeft gemaakt. De Alliantie heeft weliswaar benadrukt dat het persbericht voor de medische vakpers de publieke media niet mocht bereiken, maar die afspraak is slechts noodzakelijk als een persbericht wordt rondgestuurd aan de nieuwsdesks van diverse media. Daarvan was in dit geval geen sprake. Het persbericht is slechts verstuurd naar aanleiding van een concreet verzoek van de journaliste om verdere achtergrondinformatie. Bij het versturen van het persbericht heeft eiseres bovendien benadrukt dat het gaat om een voorlopige tekst en om een persbericht voor de medische vakpers.
Ten derde had verweerder, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, de genoten commerciële voordelen van het begaan van de overtreding moeten meewegen. Eiseres heeft geen reclamewinsten behaald door de overtreding te begaan. De boete is hoger dan het bedrag dat eiseres heeft gekregen voor de opdracht van de Alliantie. Farmaceuten behalen doorgaans hoge winsten door reclame te maken. Het is voor het eerst dat een reclamebureau dat handelt namens een farmaceut een boete krijgt opgelegd. De boetes die op grond van de Gnw worden opgelegd kunnen uitsluitend aan farmaceuten worden opgelegd. Een andersluidende conclusie zou met zich brengen dat farmaceuten door overeenkomsten te sluiten met public relations bureaus kunnen ontkomen aan boetes.
Ten vierde kan volgens eiseres niet een boete van dezelfde hoogte worden opgelegd als aan een farmaceut van dezelfde omvang, met name omdat niet alle werknemers van eiseres op de Health-groep werkzaam zijn.
7.2
De rechtbank overweegt dat het bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van verweerder gaat. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat de beleidsregels die verweerder bij de berekening van boetes ter zake van overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw hanteert in hun algemeenheid niet onredelijk zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de boetes betrekking hebben op gedragingen die een gevaarzettend karakter hebben of anderszins de volksgezondheid kunnen bedreigen.
7.4
Blijkens de beleidsregels is uitgangspunt dat een overtreding van artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw direct wordt beboet en dat niet eerst een waarschuwing wordt gegeven. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder in zoverre van zijn beleid had dienen af te wijken.
7.5
De rechtbank overweegt verder dat in situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt geen grond voor boeteoplegging bestaat. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding met betrekking tot de verzending van het concept-persbericht te voorkomen. Het bericht is door [naam 2] opzettelijk naar de journaliste verzonden. Er is geenszins gepoogd verzending van het concept-persbericht tegen te gaan. Zoals onder 5 is overwogen is de verzending van het concept-persbericht eiseres toe te rekenen en is met die handeling gehandeld in afwijking van met de Alliantie gemaakte afspraken. Van het ontbreken van verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres is dan ook geen sprake.
7.6
De rechtbank overweegt verder dat de boetes voor het maken van publieksreclame voor receptgeneesmiddelen relatief hoog zijn in verband met de bescherming van de volksgezondheid. De ernstige gevolgen die een verkeerd of overmatig gebruik van dergelijke geneesmiddelen voor de gezondheid kunnen hebben, rechtvaardigen hoge boetes. Uit de beleidsregels of de Gnw volgt niet dat boetes uitsluitend aan farmaceuten kunnen worden opgelegd. Ook eiseres kan als niet-farmaceut het verbod als neergelegd in artikel 85, aanhef en onder a, van de Gnw overtreden.
Eiseres heeft niet aangevoerd dat zij niet draagkrachtig genoeg is de opgelegde boete te betalen. Dat eiseres geen winst heeft behaald door de overtreding te begaan, brengt, gelet op de achterliggende gedachte van de relatief hoge boetes, niet met zich dat aan haar om die reden geen boete kan worden opgelegd.
7.7
De rechtbank overweegt ten slotte dat in de beleidsregels rekening is gehouden met de omvang van het bedrijf dat de overtreding begaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bepalen van de omvang van eiseres overeenkomstig zijn beleid aansluiting heeft kunnen zoeken bij het aantal werknemers, in totaal 25, dat op het uittreksel van de Kamer van Koophandel van eiseres is vermeld. Dat niet al die medewerkers bij de Health groep werkzaam zijn, vormt onvoldoende grond om van een ander aantal uit te gaan.
7.8
Het betoog van eiseres slaagt niet.
8.1
Eiseres betoogt ten slotte dat het boetebedrag wegens de zeer forse overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb met meer dan 5% had moeten worden gematigd. Het boetebedrag had met een hoger percentage dienen te worden gematigd, zoals gebruikelijk is in andere zaken op grond van de Gnw en in andere rechtsgebieden. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 november 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:9337 en het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 28 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2014:124. Onduidelijk is volgens eiseres daarnaast op basis van welke gedragslijn verweerder heeft besloten tot een matiging van 5%.
8.2
Artikel 5:51, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het rapport beslist omtrent het opleggen van de boete. Het boeterapport is in dit geval ondertekend op 13 oktober 2014. Op 7 januari 2016 heeft verweerder het besluit omtrent de oplegging van de boete genomen. De in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb genoemde termijn is dus ruimschoots overschreden.
8.3
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat zijn vaste gedragslijn inhoudt dat een matigingspercentage van 5% wordt gehanteerd na inwerkingtreding van de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving (Wet van 15 april 2010), voor, naar de rechtbank begrijpt, overschrijdingen van de termijn als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, Awb met een jaar en meer. De overtreding die tot boeteoplegging leidde in de zaak van de uitspraak van de rechtbank Limburg was begaan voor de introductie van de vaste gedragslijn. In die zaak is het boetebedrag destijds verlaagd met 10% op advies van de bezwaaradviescommissie.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met diens toelichting afdoende gemotiveerd waarom het boetebedrag wegens overschrijding van de termijn van artikel 5:51, eerste lid, Awb niet met 10% maar met 5% is gematigd.
8.5
Het betoog van eiseres slaag niet.
9. Gelet op het onder 5.5 overwogene is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Zoals uit het voorgaande volgt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de hoogte van het boetebedrag wegens overtreding door eiseres in verband met de verzending van het concept-persbericht juist vastgesteld op € 33.250,00. Dat bedrag is gelijk aan het totaalbedrag dat verweerder bij het gehandhaafde primaire besluit aan boete aan eiseres heeft opgelegd. De rechtbank ziet daarom aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).
Het verzoek om vergoeding van reiskosten gemaakt door de gemachtigde van eiseres wijst de rechtbank af, omdat de reiskosten van de gemachtigde reeds zijn begrepen in de vergoeding voor verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter,
mr. E.I. Terborg-Wijnaldum en mr. G. Drenth, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.