ECLI:NL:RBNHO:2018:4851

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
6797090 AO VERZ 18-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldige opzegging arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen [verzoeker] en Subito Dienstverlening B.V. [verzoeker] heeft verzocht om veroordeling van Subito tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, achterstallig salaris, een transitievergoeding en een aanzegvergoeding. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] was op 10 februari 2018 van rechtswege geëindigd, maar de kantonrechter oordeelde dat deze overeenkomst stilzwijgend was verlengd tot 10 februari 2019, omdat Subito niet aan de aanzegverplichting had voldaan. De opzegging door Subito op 10 maart 2018 werd als ongeldig beschouwd, wat leidde tot toekenning van de gevraagde vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] recht had op een billijke vergoeding van € 4.500,00, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.684,26, een transitievergoeding van € 5.209,42 en loon over de periode van 19 februari 2018 tot 10 maart 2018 van € 1.967,63. De proceskosten werden ook aan Subito opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 6797090 \ AO VERZ 18-23
Uitspraakdatum: 4 juni 2018
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. E. van Es
tegen
de besloten vennootschap
Subito Dienstverlening B.V.,
gevestigd te Purmerend
verwerende partij
verder te noemen: Subito
gemachtigde: mr. A.L. Snippe

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om Subito (onder meer) te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Subito heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 7 mei 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 3 mei 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedag] 1970, is op 5 juli 2012 in dienst getreden bij Subito. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van Grondwerker DLP (Deskundig Leidinggevende Projecten), met een gemiddeld bruto maandsalaris van € 2.631,60, vermeerderd met 8% vakantietoeslag € 2.842,13 bruto.
2.2.
Tussen partijen is in 2012 een uitzendovereenkomst aangegaan, die in een schriftelijke arbeidsovereenkomst van 3 oktober 2012 is benoemd als
“Arbeidsovereenkomst Fase 1&2”. In die arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst
“NBBU CAO”van toepassing verklaard (hierna: NBBU CAO).
2.3.
Vanaf 8 februari 2016 zijn tussen partijen verschillende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten, die in schriftelijke arbeidsovereenkomsten van 11 april 2016 en nadien zijn benoemd als
“Uitzendovereenkomst Fase 3”. Ook in die arbeidsovereenkomsten is de NBBU CAO van toepassing verklaard. In totaal zijn in de periode na 8 februari 2016 vier arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan. De laatste arbeidsovereenkomst dateert van 31 augustus 2017 en ziet op de periode van 11 februari 2017 tot 10 februari 2018. [verzoeker] heeft zijn werkzaamheden vanaf 8 februari 2016 steeds verricht bij opdrachtgever en inlener Mateboer Milieu Techniek B.V. (hierna: Mateboer).
2.4.
Subito heeft in een brief van 8 februari 2018 aan [verzoeker] meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 9 maart 2018. In de aanhef van die brief is vermeld dat het gaat om een
“Aanzegbrief”.
2.5.
[verzoeker] heeft in een brief van 22 februari 2018 aan Mateboer laten weten dat hij van mening was dat hij per 11 februari 2018 in vaste dienst is bij Mateboer. Na ontvangst van deze brief heeft Mateboer aan Subito meegedeeld dat zij geen gebruik meer wenste te maken van de diensten van [verzoeker] .
2.6.
Op 27 februari 2018 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met [manager] , vestigingsmanager van Subito. In dat gesprek is onder andere aan de orde geweest of er nog mogelijkheden waren om [verzoeker] elders tewerk te stellen.
2.7.
In een e-mail van 5 maart 2018 heeft Subito eerdergenoemde brief van 8 februari 2018 aan [verzoeker] toegezonden. Bij die e-mail is ook gevoegd een uitzendovereenkomst voor de periode van 11 februari 2018 tot 10 maart 2018. Deze uitzendovereenkomst is niet door [verzoeker] ondertekend.
2.8.
Met een brief van 26 maart 2018 heeft Subito onder meer het volgende aan [verzoeker] meegedeeld:
“Middels dit schrijven laten we u nogmaals weten dat u arbeidsovereenkomst welke u had bij Subito is geëindigd op d.d. 10-03-2018. Hiervan heeft u op 8 februari 2018 een aanzegbrief ontvangen. Daarin wordt aangegeven dat u geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden krijgt.
Op 22 februari 2018 heeft u een brief verstuurd aan opdrachtgever Mateboer waar u tewerkgesteld was. In deze brief geeft u te kennen het niet eens te zijn met hun werkwijze en spreekt u uw onvrede uit.
Deze brief gaf opdrachtgever Mateboer aanleiding per direct te stoppen gebruik te maken van u diensten via Subito.
Mede door dit voorval ziet Subito geen mogelijkheden u elders te plaatsen.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter Subito te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 29.944,10 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 9.547,80 bruto. Ook wordt verzocht Subito te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris, een transitievergoeding van € 5.701,00 bruto en een aanzegvergoeding van € 2.631,60 bruto. Subsidiair verzoekt [verzoeker] de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Subito te vernietigen en Subito te veroordelen tot betaling van loon.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen partijen op 11 februari 2018 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, dan wel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 10 februari 2019, en dat deze arbeidsovereenkomst door Subito ongeldig is opgezegd.

4.Het verweer

4.1.
Subito verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat op 8 januari 2018 de toen lopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een maand is verlengd, waardoor er een nieuwe en vijfde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is ontstaan, die van rechtswege is geëindigd op 10 maart 2018. Verder meent Subito dat er in ieder geval geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden daarvoor van de NBBU CAO. Daarvan uitgaande is volgens Subito geen sprake van een ongeldige opzegging, maar van een einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege.
4.2.
Voor zover nodig heeft Subito zich nog op het standpunt gesteld dat de gevraagde billijke vergoeding disproportioneel hoog is, dat de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding onjuist zijn berekend, en dat geen aanzegvergoeding verschuldigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of Subito moet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.
5.2.
Gelet op de standpunten van partijen moet in eerste plaats worden beoordeeld of op 10 februari 2018 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan of niet. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Partijen zijn het erover eens dat de NBBU CAO van toepassing is. Op grond van de NBBU CAO ontstaat voor een uitzendkracht zoals [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, als na de zogenoemde ‘fase 1’ en ‘fase 2’, ook ‘fase 3’ is voltooid, en de werkzaamheden nadien worden voortgezet of een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan (artikel 15 NBBU CAO). Uit de NBBU CAO volgt dat ‘fase 3’ maximaal vier jaar kan duren en dat gedurende deze periode maximaal zes uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden aangegaan (artikel 14 NBBU CAO).
5.4.
[verzoeker] stelt zich kennelijk op het standpunt dat hij in ieder geval in 2018 ‘fase 3’ al geheel had doorlopen, zodat toen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. [verzoeker] is ervan uitgegaan dat na aanvang van het dienstverband ‘fase 1’ en ‘fase 2’ na een bepaalde tijdsduur al volledig zijn doorlopen, maar dat uitgangspunt is onjuist. Volgens de duidelijke tekst en strekking van de NBBU CAO gaat het bij de vraag of ‘fase 1’ en ‘fase 2’ zijn doorlopen niet om een bepaalde tijdsduur of tijdsperiode, maar om de duur van het aantal weken waarin is gewerkt, en tellen daarbij alleen feitelijk gewerkte weken mee (artikel 13 NBBU CAO). Uit het door Subito overgelegde overzicht, waarvan de juistheid door [verzoeker] niet is betwist, blijkt dat uitgaande van de feitelijk gewerkte weken ‘fase 3’ is aangevangen op 10 februari 2016. Verder volgt uit de stukken dat na 10 februari 2016 vier achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn aangegaan. Gelet op genoemde bepalingen van de NBBU CAO is dus op of rond 10 februari 2018 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Immers, ‘fase 3’ heeft na 10 februari 2016 niet de maximale periode van vier jaar overschreden en er zijn in die periode ook niet meer dan zes uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter stelt [verzoeker] wel terecht dat de arbeidsovereenkomst op 11 februari 2018 (stilzwijgend) met een jaar is verlengd tot 10 februari 2019. Daarbij is het volgende van belang.
5.6.
In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is geregeld dat de arbeidsovereenkomst geacht wordt voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, indien de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de tijd wordt voortgezet en de werkgever de zogenoemde aanzegverplichting niet is nagekomen (artikel 7:668 lid 4, onderdeel a, BW). De aanzegverplichting houdt in dat een werkgever de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:668 lid 1 BW).
5.7.
Subito heeft gesteld dat zij aan de aanzegverplichting heeft voldaan, doordat zij in een brief van 8 januari 2018 aan [verzoeker] heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden beëindigd per 10 februari 2018. [verzoeker] heeft echter betwist dat hij een dergelijke brief heeft gehad en Subito heeft ook geen brief van 8 januari 2018 overgelegd. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat bij brief van 8 januari 2018 aan de aanzegverplichting is voldaan.
5.8.
Vast staat wel dat Subito met de brief van 8 februari 2018 heeft bedoeld om aan de aanzegverplichting te voldoen en dat [verzoeker] die brief heeft ontvangen. [verzoeker] heeft er echter op gewezen dat hij deze brief niet eerder heeft ontvangen dan als bijlage bij de e-mail van 5 maart 2018 van Subito. Subito heeft niet kunnen aantonen dat zij de brief van 8 februari 2018 heeft verstuurd op of rond die datum, en evenmin dat [verzoeker] die brief eerder dan bij de e-mail van 5 maart 2018 heeft ontvangen. Ook is niet gebleken dat [verzoeker] de aan hem bij de e-mail van 5 maart 2018 toegestuurde arbeidsovereenkomst voor de periode van 11 februari 2018 tot 10 maart 2018 eerder heeft ontvangen. Vast staat verder dat deze overeenkomst niet door [verzoeker] is ondertekend. Dat betekent dat de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 10 februari 2018 is geëindigd en dat Subito ten aanzien van het einde van deze arbeidsovereenkomst niet aan haar aanzegverplichting heeft voldaan. Subito heeft [verzoeker] immers niet vóór 10 februari 2018 schriftelijk geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op die datum van rechtswege zou eindigen. Verder is niet in geschil dat [verzoeker] op en na 10 februari 2018 zijn werkzaamheden bij inlener Mateboer feitelijk heeft voortgezet tot in ieder geval 27 februari 2018.
5.9.
Omdat [verzoeker] zijn werkzaamheden na 10 februari 2018 heeft voortgezet en Subito de aanzegverplichting niet is nagekomen, volgt uit de hiervoor genoemde wettelijke bepaling dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afliep op 10 februari 2018, op dezelfde voorwaarden en tot 10 februari 2019 is voortgezet (artikel 7:668 lid 4, onderdeel a, BW).
5.10.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd op 10 februari 2018 of 10 maart 2018, maar pas op 10 februari 2019 van rechtswege zou eindigen.
5.11.
Op de zitting is gebleken dat partijen, ervan uitgaande dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd op 10 februari 2018 of 10 maart 2018, het erover eens zijn dat de e-mail van Subito van 5 maart 2018 een opzegging is van de arbeidsovereenkomst, met ingang van 10 maart 2018. Die opzegging is in strijd met de wet en ongeldig, omdat [verzoeker] daarmee niet heeft ingestemd (artikel 7:671 BW). Overigens moet ook de brief van Subito van 26 maart 2018 als een ongeldige opzegging worden aangemerkt.
5.12.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Subito is die vergoeding verschuldigd aan [verzoeker] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag aan loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 lid 10 BW). Blijkens de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan deze tussentijds worden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, waarbij tegen elke dag van de maand kan worden opgezegd (artikel 6 arbeidsovereenkomst). Op de zitting heeft Subito erkend dat gelet op de duur van het dienstverband en op grond van de wet een opzegtermijn van twee maanden geldt, ook omdat in de NBBU CAO op dit punt niet van de wet is afgeweken (artikel 7:672 lid 2 BW). Dat betekent dat de vergoeding wegens onregelmatige opzegging gelijk is aan twee maanden loon over de periode van 5 maart 2018 tot 5 mei 2018, te weten een bedrag van € 5.684,26 bruto (twee maal een maandloon inclusief vakantietoeslag van € 2.842,13 bruto). Subito zal dus worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 10 maart 2018 (artikel 7:686a lid 1 BW). De gevorderde wettelijke verhoging wordt afgewezen, omdat de vergoeding wegens onregelmatige opzegging geen loon is (zie ook: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:53).
5.13.
Uitgaande van het einde van de arbeidsovereenkomst per 10 maart 2018 heeft [verzoeker] aanspraak op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1 BW). Dat is door Subito ook erkend. [verzoeker] heeft op de zitting toegelicht dat hij de transitievergoeding heeft berekend over een duur van de arbeidsovereenkomst tot 10 februari 2019. Subito heeft terecht gesteld dat deze berekening onjuist is. [verzoeker] heeft immers geen vernietiging verzocht van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Subito, zodat vast staat dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 10 maart 2018. Gelet daarop bedraagt de transitievergoeding € 5.209,42 bruto (berekening met toepassing van de
toolvan de website www.mijnwerkenzekerheid.nl). Daartoe zal Subito worden veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 10 april 2018 (artikel 7:686a lid 1 BW).
5.14.
[verzoeker] kan ook aanspraak maken op een billijke vergoeding, omdat Subito heeft opgezegd in strijd met de wet, zoals hiervoor is overwogen (artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW). Voor toekenning van een billijke vergoeding is ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever vereist, maar in geval van een opzegging in strijd met de wet is die ernstige verwijtbaarheid al gegeven, zoals in dit geval (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Bij het bepalen van de hoogte van billijke vergoeding staat voorop dat die vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Daarnaast zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan ook met de gevolgen van het ontslag rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt (zie: Hoge Raad, 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De billijke vergoeding heeft overigens geen zogenoemd punitief (‘bestraffend’) karakter.
5.15.
Aangenomen moet worden dat de arbeidsovereenkomst, als deze niet was opgezegd, in ieder geval zou zijn geëindigd op 10 februari 2019, vanwege het aflopen van de bepaalde tijd daarvan. [verzoeker] heeft op de zitting erkend dat aan hem naar alle waarschijnlijkheid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt toegekend met ingang van 10 maart 2018, indien door de kantonrechter wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst op die datum is geëindigd, wat het geval is. Daarvan uitgaande is de inkomensschade die [verzoeker] tot 10 februari 2019 zal ondervinden door de opzegging van de arbeidsovereenkomst naar schatting een bedrag van ongeveer € 9.000,- bruto. Omdat aan de inkomensschade van [verzoeker] door toekenning van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding al voor een deel wordt tegemoetgekomen, ziet de kantonrechter aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 4.500,00 bruto. Daarmee wordt [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter ook voldoende gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen door Subito. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf 10 maart 2018.
5.16.
De overige door partijen genoemde omstandigheden zijn geen aanleiding om de billijke vergoeding op een hoger of lager bedrag vast te stellen. Subito heeft gesteld dat zij [verzoeker] al heel snel elders tewerk had kunnen stellen en dat [verzoeker] een aanbod daartoe heeft geweigerd, zodat de inkomensschade van [verzoeker] veel beperkter had kunnen zijn. [verzoeker] heeft op de zitting echter opgemerkt dat er concreet door Subito maar één aanbod is gedaan voor tewerkstelling en heeft voldoende toegelicht waarom hij daarvan geen gebruik wilde maken. Er is overigens niet gebleken of komen vast te staan dat Subito meer concrete voorstellen heeft gedaan voor tewerkstelling van [verzoeker] . Bovendien blijkt uit de brief van 26 maart 2018 van Subito dat zij zelf geen mogelijkheden meer zag om [verzoeker] elders te plaatsen. Daarvan uitgaande is het ook begrijpelijk dat [verzoeker] niet heeft gevraagd om vernietiging van de ongeldige opzegging, maar heeft verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter kan Subito wel volgen in haar standpunt dat [verzoeker] niet ‘handig’ heeft opgetreden door in een brief van 22 februari 2018 aan Mateboer te claimen dat hij in vaste dienst was bij Mateboer. Aannemelijk is dat dit de relatie tussen [verzoeker] en Mateboer geen goed heeft gedaan en dat de tewerkstelling bij Mateboer (mede) daardoor is beëindigd. Daar staat weer tegenover dat onvoldoende duidelijk is geworden wat Subito nu heeft gedaan om de relatie tussen [verzoeker] en Mateboer weer te herstellen. Van Subito hadden inspanningen daartoe verwacht mogen worden, temeer nu [verzoeker] kennelijk al jaren tot tevredenheid via Subito bij Mateboer werkzaam was. Dat [verzoeker] snel weer in een vergelijkbare baan aan de slag kan, zoals Subito heeft gesteld, is niet nader onderbouwd en ook niet gebleken. Daarbij komt dat op de zitting is vastgesteld dat [verzoeker] zijn opleidingen allemaal zelf heeft bekostigd en Subito daarvoor niet heeft betaald, zodat Subito ondanks haar scholingsverplichting niet wezenlijk heeft bijgedragen aan het vergroten van de arbeidsmarktkansen van [verzoeker] .
5.17.
[verzoeker] vordert loon over de periode vanaf 19 februari 2018. Subito heeft niet ontkend dat er sinds die datum geen loon meer is betaald. Omdat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd tot 10 maart 2018 heeft [verzoeker] nog aanspraak op betaling van een bedrag aan loon over de periode van 19 februari 2018 tot 10 maart 2018, te weten een bedrag van € 1.967,63 bruto, inclusief vakantiegeld. Ook de gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging kunnen worden toegewezen, omdat Subito te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gemaximeerd op 20%.
5.18.
De gevorderde aanzegvergoeding wordt afgewezen. [verzoeker] kan strikt genomen aanspraak maken op een aanzegvergoeding, omdat Subito de aanzegverplichting heeft geschonden, zoals hiervoor al is overwogen. Echter, in dit geval heeft de schending van de aanzegverplichting er al toe geleid dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 10 februari 2019, met als (in)direct gevolg dat [verzoeker] aanspraak heeft op loon tot 10 maart 2018, op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en op een billijke vergoeding. Veroordeling van Subito tot betaling van de aanzegvergoeding zou er per saldo op neerkomen dat sprake is van een vierde ‘sanctie’ in verband met de schending van de aanzegverplichting. Dat brengt mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat [verzoeker] nog aanspraak maakt op betaling van de aanzegvergoeding.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van Subito, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Subito tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van
€ 4.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Subito tot betaling aan [verzoeker] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.684,26 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Subito tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 5.209,42 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 april 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Subito tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag aan loon van
€ 1.967,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt Subito tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 476,00
salaris gemachtigde € 800,00 ;
6.6.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.7.
verklaart de veroordeling onder 6.1, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 4 juni 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter