ECLI:NL:RBNHO:2018:4654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
C/15/273317 / JU RK 18-766
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met bestaande machtiging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige, terwijl er al een bestaande machtiging liep. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de minderjarige over te plaatsen naar een ander pleeggezin, omdat de huidige plaatsing niet het gewenste effect had. De kinderrechter heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat de situatie niet overeenkwam met de door de GI aangehaalde jurisprudentie. De kinderrechter oordeelde dat de GI in dit geval niet een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing nodig had, aangezien de minderjarige al onder toezicht stond en de GI de vrijheid had om de minderjarige te verplaatsen naar een ander pleeggezin als dat in het belang van het kind was. De kinderrechter benadrukte dat elke overplaatsing zorgvuldig overwogen moet worden, met het belang van de minderjarige voorop. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaten van de ouders en de vertegenwoordigers van de GI. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Haarlem
zaakgegevens : C/15/273317 / JU RK 18-766
datum uitspraak: 24 mei 2018

beschikking machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. I.S. Kuijken, kantoorhoudende te Haarlem,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. W.T. Doyer, kantoorhoudende te Haarlem.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 april 2018, ingekomen bij de griffie op 25 april 2018;
- het verweerschrift van de advocaat van de moeder van 9 mei 2018, ingekomen bij de griffie op 9 mei 2018;
- de brief met producties van de advocaat van de moeder van 15 mei 2018, ingekomen bij de griffie op 15 mei 2018;
- de door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde pleitnota;
- het door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde e-mailbericht van mevrouw [medewerker Jeugdhulp] namens [Jeugdhulp] van 15 mei 2018;
- het door de GI ter zitting overgelegde e-mailbericht van de GI van 1 mei 2018;
- het e-mailbericht met bijlagen van mevrouw [pleegmoeder] , hierna te noemen de pleegmoeder, van 12 mei 2018, ingekomen bij de griffie op 22 mei 2018.
Op 17 mei 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de vader, diens advocaat;
- namens de GI, mevrouw [medewerker GI] en de heer [medewerker GI] .
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 november 2013 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en thans voortduurt tot 15 november 2018.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 maart 2018 is een machtiging verleend [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging op dit moment voortduurt tot 15 november 2018.

Het verzoek

De GI heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] verzocht voor de duur van ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
De GI heeft dit verzoek als volgt onderbouwd. De plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin heeft geen positief effect. Het vermoeden bestaat dat de moeder een te grote invloed heeft op de pleegmoeder en daarmee op het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. De pleegmoeder stond tijdens een huisbezoek niet toe dat de gezinsmanager alleen met [minderjarige] in gesprek ging. Pleegzorg is niet aanwezig geweest bij het startgesprek met de pleegmoeder en de moeder, maar is wel uitgenodigd.
[minderjarige] is de afgelopen tijd erg onrustig geworden. De GI wil [minderjarige] thans plaatsen bij een pleeggezin in [plaats] waar [minderjarige] ook tijdens eerdere uithuisplaatsingen heeft verbleven. De plaatsingen bij dit pleeggezin zijn altijd rustig en naar wens verlopen, vandaar dat de GI verzoekt [minderjarige] over te plaatsen naar dit pleeggezin. Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een voorziening pleegzorg is gedaan, omdat uit jurisprudentie van het Gerechtshof volgt dat een overplaatsing binnen een machtiging uithuisplaatsing niet is toegestaan.
De huidige pleegmoeder is voorlopig gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming. De uiteindelijke screening dient te geschieden door [Jeugdhulp] . [Jeugdhulp] heeft in mei het laatste gesprek hierover met de pleegmoeder gevoerd, maar de beslissing of de pleegmoeder al dan niet geschikt wordt geacht, moet nog worden genomen. Als de pleegmoeder niet door de screening komt, zal in elk geval een ander pleeggezin voor [minderjarige] moeten worden gevonden.

Het standpunt van belanghebbenden

De advocaat van de moeder heeft verweer gevoerd overeenkomstig het verweerschrift. De advocaat heeft hierop aangevuld dat zij van mening is dat het verzoek van de GI ontvankelijk is. Het uitgangspunt van de huidige machtiging is namelijk een plaatsing bij de pleegmoeder. De screening van de pleegmoeder door [Jeugdhulp] is nog niet afgerond. Op dit moment is geen aanleiding om aan te nemen dat de pleegmoeder niet door de screening gaat komen. De GI heeft nagelaten dit verzoek voorafgaand aan de indiening te bespreken met [Jeugdhulp] .
De moeder heeft aan het verweer van haar advocaat toegevoegd dat [minderjarige] haar draai heeft gevonden bij de pleegmoeder. De moeder wil alles doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] terug naar huis komt. De moeder vindt ook zelf dat zij zich had niet zo had mogen gedragen in het gesprek met de GI, maar [minderjarige] mag daarvan niet de dupe zijn. De moeder is gestart met haar therapie en komt niet in de buurt van de pleegmoeder.
De advocaat van de vader heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek van de GI. De vader geeft er de voorkeur aan dat [minderjarige] geplaatst wordt in het gezin waar zij al eerder heeft verbleven. Hij kan zich dan ook verenigen met het verzoek. Het vermoeden bestaat dat de pleegmoeder de kant kiest van de moeder, waardoor de omgang niet goed gefaciliteerd kan worden. Omdat [minderjarige] hierdoor een loyaliteitsconflict kan ervaren, kiest de vader ervoor op dit moment geen omgang te hebben met [minderjarige] .

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderrechter op 23 maart 2018 een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg heeft verleend, welke machtiging nog voortduurt tot 15 november 2018. [minderjarige] verblijft sinds 26 maart 2018 bij de pleegmoeder. Nu de GI voornemens is [minderjarige] over te plaatsen naar een ander pleeggezin, heeft de GI uit een arrest van het Gerechtshof (naar de rechtbank begrijpt uit het arrest ECLI:NL:GHARL:2018:2120) afgeleid dat voor deze overplaatsing een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing is vereist.
De kinderrechter acht de indiening van het huidige verzoek een zorgvuldige handelswijze van de GI, maar naar het oordeel van de kinderrechter vereist het systeem van de wet geen nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in deze situatie. Het is namelijk in beginsel niet de kinderrechter die bepaalt in welk pleeggezin een kind verblijft. Voornoemd arrest ziet op een geheel andere situatie dan de situatie die in de zaak die nu voorligt. In de zaak waar het Gerechtshof zich over heeft gebogen was de minderjarige aanvankelijk vrijwillig geplaatst bij de grootouders. Deze plaatsing werd omgezet in een plaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De minderjarige was geworteld in het gezin van de grootouders en de motivering van de beschikking zag uitdrukkelijk op de plaatsing bij hen. De minderjarige werd tijdens deze machtiging overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin.
Volgens het Gerechtshof was een dergelijke overplaatsing in die situatie, ondanks het feit dat in het dictum vermeld stond dat machtiging werd verleend voor uithuisplaatsing in een voorziening pleegzorg, niet mogelijk.
In de huidige situatie is sprake van een pleeggezin waar [minderjarige] op het moment van de zitting van 23 maart 2018 nog niet woonde en welk pleeggezin nog niet volledig gescreend was.
In een dergelijke situatie staat het de GI vrij om een minderjarige te verplaatsen naar een ander pleeggezin, als dat in het belang van die minderjarige is. Echter, elke overplaatsing van een minderjarige zorgt voor onrust. De kinderrechter gaat er daarom nadrukkelijk vanuit dat een overplaatsing zorgvuldig wordt overwogen en zeer zorgvuldig plaatsvindt en dat het belang van [minderjarige] in deze ten alle tijde voorop staat.
Nu is vastgesteld dat een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in dit geval niet is vereist, zal de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, niet ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Goossens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Sinnige als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam