In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige, terwijl er al een bestaande machtiging liep. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de minderjarige over te plaatsen naar een ander pleeggezin, omdat de huidige plaatsing niet het gewenste effect had. De kinderrechter heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat de situatie niet overeenkwam met de door de GI aangehaalde jurisprudentie. De kinderrechter oordeelde dat de GI in dit geval niet een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing nodig had, aangezien de minderjarige al onder toezicht stond en de GI de vrijheid had om de minderjarige te verplaatsen naar een ander pleeggezin als dat in het belang van het kind was. De kinderrechter benadrukte dat elke overplaatsing zorgvuldig overwogen moet worden, met het belang van de minderjarige voorop. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaten van de ouders en de vertegenwoordigers van de GI. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.