Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 september 2017 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld en de GI gemachtigd was om haar uit huis te plaatsen. De moeder verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, met het verzoek om plaatsing bij haar moeder als pleegouder. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden was verleend, maar heeft de machtiging met ingang van 27 oktober 2017 vernietigd, omdat de GI deze voor een ander doel had gebruikt dan waarvoor deze was verleend. Het hof oordeelde dat de plaatsing bij de grootouders een minder zware inbreuk op het gezinsleven van de minderjarige vormde dan een plaatsing bij onbekende pleegouders. De verzoeken van de moeder tot vervanging van de GI en tot geluidsopnames zijn afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter voor wat betreft de ondertoezichtstelling tot 5 september 2018 bekrachtigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 27 oktober 2017 afgewezen. De zaak benadrukt het belang van het gezinsleven van de minderjarige en de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij uithuisplaatsingen.