ECLI:NL:RBNHO:2018:4484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5387
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’

In deze zaak gaat het om een verzoek van eisers om tegemoetkoming in planschade die is ontstaan door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’. De eisers, eigenaren van percelen die onder dit nieuwe bestemmingsplan vallen, hebben schade geleden in de vorm van waardevermindering van hun onroerende zaak. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, heeft de planschade vastgesteld op € 690.000,- en heeft besloten deze schade in natura te compenseren. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat de schade onjuist is vastgesteld en dat zij niet voldoende zijn gehoord in de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eisers niet zijn benadeeld door het overslaan van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen op het conceptadvies van Ten Have Advies. De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende zekerheid heeft geboden voor de compensatie in natura en dat de termijn van twee jaar voor het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eisers af. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/5387

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: ing. F. Zomers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.M. Hink)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade de hoogte van de schade vastgesteld op € 690.000,- en bepaald dat deze schade in natura zal worden gecompenseerd.
Bij besluit van 20 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vergezeld door mr. E. Wiarda en C.R. Leenstra. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. T. ten Have. Het beroep is volgtijdelijk op zitting behandeld met procedure 16/1809.

Overwegingen

1.1
Eisers zijn eigenaar van de percelen [adressen] . Op de percelen geldt sinds de inwerkingtreding op 12 juni 2009 het bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). De percelen hebben de bestemming Bedrijf-2 en Groen. Voor de bestemming bedrijf-2 geldt de aanduiding (rkl), wasserij en verhuurbedrijf voor linnen. Daarvoor gold het bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan gemeente Bergen N.H.’ (hierna: het oude bestemmingsplan) dat op 16 november 1937 was vastgesteld. Onder dit bestemmingsplan waren de percelen bestemd voor Woningen (artikel 4 onder ten eerste) en voor Woningen winkels en verzorgende bedrijfjes (artikel 4 onder ten derde) en voor een ondergeschikt deel bestemd voor Wegen. Eisers stellen schade te lijden in de vorm van waardevermindering van hun onroerende zaak als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.
1.2
Eisers hebben bij brief van 30 mei 2014, ontvangen op 3 juni 2014, een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend.
2.1
Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade advies gevraagd aan Ten Have Advies v.o.f. (hierna: Ten Have). Ten Have heeft in haar advies van 10 juli 2015 geconcludeerd dat per saldo sprake is van een forse waardedaling (€ 690.000,-) als gevolg van afgenomen bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan. Volgens Ten Have kan deze planschade in natura worden gecompenseerd, mits de mogelijkheid van herstel van vervallen planologische mogelijkheden voor een bepaalde tijd geldt, indien herstel niet mogelijk is alsnog een tegemoetkoming in geld wordt uitgekeerd, de geboden zekerheid bepaald is en geen open eind heeft, niet alleen wordt geboden aan de aanvragers maar ook aan diens rechtsopvolgers en de kosten voor de planologische medewerking voor rekening komen van de gemeente.
2.2
Verweerder heeft het advies van Ten Have aan zijn primaire besluit ten grondslag gelegd. Daarbij heeft verweerder besloten
- dat eisers en hun rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel gedurende twee jaren na het onherroepelijk worden van het primaire besluit de mogelijkheid krijgen om door middel van het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning de onder het Uitbreidingsplan 1937 bestaande, en thans vervallen, (bouw)mogelijkheden alsnog te realiseren;
- dat na het afgeven van de gevraagde omgevingsvergunning aanvragers en/of hun rechtsopvolgers gedurende drie jaren de gelegenheid wordt geboden van die vergunning gebruik te maken;
- dat de kosten voor de planologische medewerking voor rekening komen van de gemeente;
- dat de overige daaruit voortvloeiende kosten, zoals bouwleges, zoals gebruikelijk voor rekening komen van aanvragers en/of hun rechtsopvolgers en
- dat indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van aanvragers en/of hun rechtsopvolgers, dan alsnog zal worden overgegaan tot betaling van een tegemoetkoming van € 690.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode 3 juni 2014 tot de dag van uitbetaling, waarbij gelet op de eigendomsverhoudingen 1/8 deel toekomt aan [eiser 1] en 7/8 deel aan [eiser 2] .
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Daarbij is verweerder gedeeltelijk afgeweken van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) van 27 oktober 2015. Anders dan de commissie stelt verweerder dat een concrete beoordeling van de vergoeding in natura en het maken van een daarbij behorende ruimtelijke beoordeling de adviseringstaak van een planschadeadviseur te buiten gaat. Daarbij komt dat een vergoeding in natura inhoudt dat een omgevingsvergunning kan worden gevraagd en het kan in dit geval niet in redelijkheid worden gevergd dat alle bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bijzondere bestemming in abstracto worden beoordeeld. Evenmin volgt verweerder de commissie in haar standpunt dat de gekozen vergoeding in natura een open einde heeft en niet reëel is. Volgens verweerder heeft hij voldaan aan de op jurisprudentie gebaseerde voorwaarden genoemd in het advies van Ten Have voor voldoende zekerheid en het ontbreken van een open einde. De jurisprudentie geeft niet aan dat kaders of grenzen moeten worden geschetst voor het vergoeden van planschade in natura en gelet op de diversiteit van de vervallen bestemming is het ook niet doenlijk om alle bouw- en gebruiksmogelijkheden en combinaties daarvan in beeld te brengen en in abstracto te beoordelen of dit op voorhand als ruimtelijk aanvaardbaar te kwalificeren is. Dit kan eerst na voorlegging van een concreet bouwvoornemen.
De ontwikkeling van een benzinestation, zoals eisers in bezwaar hebben aangevoerd, is een voorziening die verweerder niet goed mogelijk acht op deze locatie, hetgeen mogelijk ook reeds op grond van het vervallen plan het geval kan zijn geweest. Een benzinestation is commercieel gezien allerminst voor de hand liggend. Ook Ten Have heeft in haar advies aangegeven dat herontwikkeling als bedrijfsterrein gelet op de rentabiliteit niet aannemelijk is en dat het perceel zijn hoogste waarde ontleent aan herontwikkeling met de realisering van maximaal vier nieuwbouwwoningen. In een vooroverleg kan met aanvragers over concrete bouwplannen worden gesproken, aldus verweerder. Dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen zal moeten verlenen voor een concreet bouwplan dat afwijkt van het thans geldende bestemming, hoeft volgens verweerder niet in de weg te staan aan vergoeding van de schade in natura. Tot slot stelt verweerder dat hij de commissie niet volgt in haar opmerking dat een langere termijn dan twee jaar gerechtvaardigd is. Deze termijn is uitsluitend bedoeld voor het indienen van een aanvraag.
Verweerder volgt de commissie wel in haar standpunt dat eisers niet zijn benadeeld door het ‘overslaan’ van de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze op het conceptadvies van Ten Have en dat dit met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd, nu in de bezwaarprocedure alle argumenten over de advisering en het besluit naar voren gebracht konden worden en er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de onafhankelijkheid of deskundigheid van Ten Have.
3.1
Eisers voeren aan dat zij wel degelijk zijn benadeeld doordat zij geen zienswijzen hebben kunnen indienen naar aanleiding van het concept-advies van Ten Have van 1 juni 2015. Daarmee is hen de mogelijkheid ontnomen om het perceel alsnog te verkopen en bovendien hadden zij er nog op kunnen wijzen dat ten onrechte de btw niet is meegenomen in de berekening van het schadebedrag. Eisers menen dat verweerder in dit geval misbruik heeft gemaakt van de toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet zijn benadeeld door het ‘overslaan’ van de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze op het conceptadvies van Ten Have en dat dit met artikel 6:22 van de Awb kon worden gepasseerd. De zienswijzeprocedure heeft tot doel het bevorderen en waarborgen van een zorgvuldige besluitvorming. Met de zienswijzeprocedure wordt niet beoogd het door eisers aangevoerde belang te beschermen om de onroerende zaak op een voor hen gunstig moment te kunnen verkopen. Eisers hebben voorts in bezwaar en thans in beroep de grond dat ten onrechte de btw niet is meegenomen in de berekening van het schadebedrag naar voren gebracht, op welke grond in het besluit op bezwaar is ingegaan en hierna in deze uitspraak ook zal worden ingegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het verbod van reformatio in peius. Verweerder heeft in het bestreden besluit alsnog beperkingen opgelegd aan de vrije keuze van eisers ten aanzien van het indienen van aanvragen om een omgevingsvergunning. Bouwmogelijkheden anders dan woningbouw worden uitgesloten, waarmee in feite nagenoeg alle bouwmogelijkheden zijn uitgesloten. Het bestreden besluit wijkt zodanig af van het primaire besluit, dat in feite een geheel nieuw besluit op de aanvraag is genomen, waarin de compensatie in natura aanzienlijk is beperkt.
4.2
Zoals hiervoor onder overweging 2.3 is weergegeven, heeft verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit in stand gelaten. In zowel het primaire besluit als het bestreden besluit wordt aan eisers derhalve de mogelijkheid geboden om, zonder beperkingen vooraf, een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen teneinde de onder het Uitbreidingsplan 1937 bestaande en thans vervallen (bouw)mogelijkheden alsnog te realiseren. Verweerder heeft dit desgevraagd nog uitdrukkelijk ter zitting bevestigd. Hetgeen verweerder in het bestreden besluit over het benzinestation overweegt, doet hieraan niet af en is slechts een reactie op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd alsmede een inschatting van de haalbaarheid van een dergelijk bouwplan. De overweging in het bestreden besluit naar aanleiding van het advies van Ten Have dat het perceel zijn hoogste waarde ontleent aan herontwikkeling met de realisering van maximaal vier nieuwbouwwoningen, betekent evenmin dat verweerder alsnog beperkingen heeft opgelegd aan de vrije keuze van eisers ten aanzien van het indienen van aanvragen om een omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eisers hebben aangevoerd dat de hoogte van de planschade onjuist is vastgesteld. Ten onrechte heeft Ten Have bij het bepalen van de grondwaarde niet de btw van 19% betrokken. Dit betreft een evidente rekenfout, nu de residuele waardenmethode die Ten Have in haar advies stelt te hebben gebruikt, uitgaat van een berekening inclusief btw. Aldus behoorde de planschade te worden vastgesteld op € 944.600,-. Btw is volgens de gemachtigde voor eisers pure winst omdat het bedrag aan btw voor hen geen btw is. Eisers hebben ter ondersteuning van dit standpunt verwezen naar een toelichting van Leenstra van Leenstra Taxaties O.G. in een brief van 25 november 2015, die uitlegt dat particulieren geen btw kunnen verrekenen met de belastingdienst en dat de kostprijs voor hen altijd de prijs inclusief btw is.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor hem niet duidelijk is of, en zo ja in welk planschade-scenario, een vorm van belasting een rol zou spelen. Voor zover daarvan al sprake zou zijn, bijvoorbeeld in de vorm van btw, geldt dat de belasting dan moet worden afgedragen.
5.3
Wanneer eisers bij verkoop van grond btw in rekening moeten brengen, waar zij vanuit gaan, dan dienen zij deze btw af te dragen, eventueel onder aftrek van door hen reeds betaalde btw. Sloopkosten is een post waarover btw betaald moet worden. Ten Have heeft in haar berekening de sloopkosten exclusief btw opgenomen, zodat zij de btw, terecht, geheel buiten de schadeberekening heeft gehouden. Anders dan eisers menen kan het in rekening brengen van btw namelijk niet leiden tot een hoger bedrag aan door hen geleden schade. Bij een besluit tot toekenning van een bedrag aan planschade waarvoor de grondprijs het uitgangspunt voor de berekening is geweest, heeft de btw geen invloed op het berekende schadebedrag. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat niet valt in te zien dat in enig planschade-scenario btw een rol zou spelen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eisers voeren verder aan dat de wijze waarop de schade in natura wordt vergoed, in strijd met de jurisprudentie hierover, geen enkele zekerheid biedt en een open einde kent. Het is volstrekt onzeker of een omgevingsvergunning door het college en de gemeenteraad zonder meer zal worden verleend. Eisers sluiten zich aan bij hetgeen door de commissie in haar advies van 27 oktober 2015 hieromtrent is gesteld. Daarbij komt dat verweerder in 2007 beperktere bouwvoornemens van eisers dan hetgeen maximaal mogelijk was op grond van het oude plan als niet passend heeft afgedaan. Ook hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat de onder het oude bestemmingsplan bestaande mogelijkheid een benzinetankstation op te richten is vervallen doordat woningbouw mogelijk is gemaakt binnen de milieucirkel van de [adressen] . Ten onrechte stelt verweerder dat eerst na een aanvraag zal worden bezien of een omgevingsvergunning wordt verleend. Hiermee zijn eisers afhankelijk van een in de toekomst gelegen onzekere uitkomst. Eisers hebben, ter onderbouwing van hun standpunt dat de geboden compensatie onvoldoende verzekerd is, gewezen op diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de op jurisprudentie gebaseerde voorwaarden voor voldoende zekerheid en het ontbreken van een open einde. De jurisprudentie geeft niet aan dat kaders of grenzen moeten worden geschetst voor het vergoeden van planschade in natura, in die zin dat bijvoorbeeld moet worden geduid op welke concreet bouwplan de in te dienen vergunningaanvraag betrekking moet hebben, of op welke bouwinitiatieven juist niet. Dat zou niet realiseerbaar zijn. Een beoordeling en ruimtelijke afweging kan immers slechts plaatsvinden indien en nadat een concreet bouwvoornemen ter beoordeling is voorgelegd. Daarbij geldt dat in dit geval sprake is van een bestemming op grond waarvan allerlei activiteiten en bouwwerken denkbaar zouden zijn. Gelet op de diversiteit van de vervallen bestemming is het ook niet doenlijk om alle bouw- en gebruiksmogelijkheden en combinaties daarvan in beeld te brengen en in abstracto te beoordelen of dit op voorhand als ruimtelijk aanvaardbaar te kwalificeren is. Dit kan eerst na voorlegging van een concreet bouwvoornemen. In de jurisprudentie staat daarom de indiening van een vergunningaanvraag centraal. Als ‘vangnet’ is in het bestreden besluit voldoende concreet aangegeven dat een vergoeding in geld wordt geboden indien een vergoeding in natura om redenen buiten de macht van de aanvrager gelegen niet mogelijk blijkt.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582), kan tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen bestaan uit compensatie in natura. Tegemoetkoming in schade door compensatie in natura is niet voldoende anderszins verzekerd, wanneer deze afhankelijk is van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. Wanneer het gelet op de planologische procedures die moeten worden gevoerd ten behoeve van het planologische regime dat voorziet in compensatie in natura niet geheel zeker is of dit planologische regime in werking zal treden, betekent dit echter niet zonder meer dat compensatie in natura zinledig is, indien het bestuursorgaan zodanige toezeggingen heeft gedaan dat de onzekerheid over de planologische procedures voldoende is ondervangen. Daarbij komt in voorkomende gevallen betekenis toe aan de omstandigheid of met deze toezeggingen met voldoende zekerheid vaststaat dat, mocht blijken dat compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij ter zake kundige, onafhankelijke planschadeadviseurs, zal worden vastgesteld en dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag. In voorkomende gevallen komt ook betekenis toe aan de omstandigheid of de compenserende voorziening, gedurende een voldoende lange periode, ook wordt geboden aan rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van planschade in natura zoals die worden gesteld in de jurisprudentie. Dat het onzeker is of een omgevingsvergunning door verweerder (eventueel na medewerking van de gemeenteraad) zal worden verleend, maakt niet dat sprake is van een onzekere toekomstige gebeurtenis, omdat voor de situatie dat een vergoeding in natura om redenen buiten de macht van de aanvrager gelegen niet mogelijk blijkt een bedrag van € 690.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2014 tot de dag van uitbetaling in het vooruitzicht is gesteld. Dat verweerder volgens eisers in 2007 beperktere bouwvoornemens van eisers dan hetgeen maximaal mogelijk was op grond van het oude plan als niet passend heeft afgedaan maakt dat op zichzelf niet anders. Hetzelfde geldt voor de stelling van eisers dat een benzinetankstation thans niet meer mogelijk is vanwege milieuregels. Wanneer dit juist is, wat pas kan blijken na een daartoe door eisers of hun rechtsopvolgers ingediende aanvraag, en het oprichten van een benzinetankstation is niet mogelijk is om redenen gelegen buiten hun macht, dan voorziet het bestreden besluit erin dat alsnog wordt overgegaan tot een geldelijke tegemoetkoming. De uitspraken van de Afdeling waarnaar eisers hebben verwezen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank niet hun standpunt dat de wijze waarop verweerder de schade in natura vergoedt in strijd is met de jurisprudentie hierover. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers voeren aan dat sprake is van willekeur voor wat betreft de termijn van twee jaar waarbinnen eisers en/of hun rechtsopvolgers een aanvraag om omgevingsvergunning kunnen doen, nu bij andere adressen is gekozen voor drie of vijf jaar.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de tweejaarstermijn eerst aanvangt nadat het planschadebesluit onherroepelijk is geworden en dat eisers dan nog eens drie jaar de tijd hebben om van een verleende vergunning gebruik te maken. Verweerder verbindt geen consequenties aan de opmerking van de commissie dat het alsnog realiseren van (bouw)mogelijkheden aardig wat voeten in de aarde zal hebben, omdat de termijnen niet zien op het realiseren van (bouw)mogelijkheden maar slechts op het indienen van een aanvraag. De door eisers ter vergelijking aangehaalde casus is niet te beschouwen als een vergelijkbaar geval en ook niet eenvoudiger zoals de commissie aangeeft, nu de aangehaalde casus de oprichting van een agrarisch bedrijf betreft.
7.3
In het bestreden besluit wordt de mogelijkheid geboden om gedurende twee jaren na het onherroepelijk worden van het primaire besluit door middel van het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning de onder het Uitbreidingsplan 1937 bestaande, en thans vervallen, (bouw)mogelijkheden alsnog te realiseren en dat na het afgeven van de gevraagde omgevingsvergunning aanvragers en/of hun rechtsopvolgers gedurende drie jaren de gelegenheid wordt geboden van die vergunning gebruik te maken. Eisers hebben niet aangevoerd dat de termijnen op zichzelf te kort zijn om een vergunningaanvraag in te dienen en een bouwplan te realiseren. Eisers hebben verder geen concrete omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hun langere termijnen moeten worden gegund.
Een periode van vijf jaren (en langer vanwege het later onherroepelijk worden van het primaire besluit) dient naar het oordeel van de rechtbank als voldoende te worden beoordeeld. Eisers hebben geen nadere onderbouwing gegeven voor hun stelling dat sprake is van willekeur omdat bij andere adressen is gekozen voor drie of vijf jaar voor het indienen van een aanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder bestaat geen aanleiding. De voor de deskundigen Leenstra en Wiarda (van Langhout & Wiarda juristen/rentmeesters) gedeclareerde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Uit het dossier blijkt niet dat Wiarda eisers met deskundig advies heeft bijgestaan. De voor Leenstra gedeclareerde deskundigenkosten in verband met zijn brief van 25 november 2015 inzake btw komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de toelichting van Leenstra algemeen bekende informatie betreft die geen deskundigheid vereist.
Redelijke termijn
9.1
Eisers hebben een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
9.2
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
9.3
Het bezwaarschrift is ontvangen op 23 juni 2015. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en elf maanden verstreken. Dit betekent dat de procedure elf maanden te lang heeft geduurd. Verweerder heeft binnen zes maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit op het bezwaar genomen, zodat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geheel moet worden toegerekend aan de rechtbank. De Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) dient derhalve onder verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb als partij te worden aangemerkt in deze procedure. De vergoeding voor immateriële schade bedraagt € 1.000,-.
9.4
De rechtbank ziet, gezien de hoogte van de te vergoeden schade en de per 1 oktober 2014 in werking getreden beleidsregel van de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter (Stcrt. 2014, nr. 20210), aanleiding de minister van Justitie en Veiligheid in dit geval niet te vragen om verweer te voeren en zal direct op het verzoek beslissen.
9.5
De rechtbank veroordeelt Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De ter zitting behandelde zaak 16/1809 waarin ook proceskosten dienen te worden vergoed, wordt beschouwd als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit, op grond waarvan voor minder dan vier samenhangende zaken een factor 1 geldt. De totale kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen derhalve op € 1.002,-. In deze zaken dient de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) per zaak de helft daarvan te betalen, zijnde € 501,-.
10. De rechtbank bepaalt tevens dat de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) aan eisers het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,-.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten tot een bedrag van € 501,-;
- draagt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en
mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. S.M. Auwerda, leden, in aanwezigheid van
R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.