ECLI:NL:RBNHO:2018:4223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bestemmingsplan en gebruik van groenstrook

Op 2 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van de [straatnaam], een voorlopige voorziening vroegen tegen een handhavingstraject dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel was aangekondigd. De zaak betreft het gebruik van een perceel grond, dat volgens het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' heeft, als tuin door de verzoekers. Verweerder had eerder een verzoek om handhaving afgewezen, maar later aangekondigd dat er een handhavingstraject zou worden opgestart. De verzoekers stelden dat deze mededeling hen rechtstreeks raakte en vroegen om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dit vereist. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling van verweerder geen besluit tot handhaving was, maar slechts een aankondiging. Hierdoor was het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers geen recht hadden op een voorlopige voorziening, omdat de mededeling hen niet rechtstreeks in hun belangen raakte.

De primaire besluiten II en III, die betrekking hadden op de handhaving, waren wel vatbaar voor bezwaar en beroep. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoekers met hun verzoek om een voorlopige voorziening beoogden om tijdelijk te voorkomen dat zij moesten voldoen aan de opgelegde last. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een handhaving zouden uitsluiten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2018, en de voorzieningenrechter verklaarde het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA18/83 en HAA 18/1583

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2018 in de zaken tussen

[verzoekers] e.a., te [woonplaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H. Witte),

[derde belanghebbende] heeft als derde-partij aan het geding deelgenomen

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] meegedeeld dat zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het grondgebruik van de groenstrook achter de [straatnaam] wordt afgewezen. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) gegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat een handhavingstraject zal worden opgestart.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer
HAA 18/83. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter in verband met het bestreden besluit II verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd met zaaknummer
HAA 18/1583.
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen. Tevens heeft verweerder twee besluiten overgelegd beide gedateerd 19 maart 2018.
Het eerste besluit is gericht aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] (het primaire besluit II). Daarmee is op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 3000,- gelast om binnen 4 weken na verzending:
- het gebruik van het perceel grond achter het door hun gehuurde als tuin te staken en gestaakt te houden;
- de erfscheiding van dit perceel te verwijderen en verwijderd te houden;
- de situatie in de oude staat te herstellen.
Het tweede besluit is gericht aan [verzoeker 3] . Daarmee is op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 3000,- gelast om binnen 4 weken na verzending:
- het gebruik van het perceel grond achter het door hun gehuurde als tuin te staken en gestaakt te houden;
- de schuur en de erfscheiding van dit perceel te verwijderen en verwijderd te houden, en
- de situatie in de oude staat te herstellen.
Bij brief van 6 april 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn van deze lastgevingen verlengd tot 4 weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 april 2018 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 2] en [naam 1] , bijgestaan door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde belanghebbende] is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daarom uitspraak doen op het verzoek en op het beroep.
3. Met het bestreden besluit is in reactie op een door [derde belanghebbende] gedaan handhavingsverzoek aangekondigd dat een handhavingstraject zal worden opgestart en dat binnen 6 weken na dagtekening van het bestreden besluit een vooraanschrijving zal worden gezonden aan de bewoners van de [straatnaam] die illegale bebouwing in de vorm van opstallen en schuttingen hebben opgericht op de groenstrook achter de woningen aan de [straatnaam] .
4. Verzoekers zijn bewoners van de [straatnaam] die al dan niet illegale bebouwing in de vorm van opstallen en schuttingen hebben opgericht op genoemde groenstrook. Ze hebben daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen.
5. Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is op grond van artikel 6:3 van de Awb niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
6. Verzoekers komen op tegen de mededeling dat een handhavingstraject zal worden gestart. Deze mededeling betreft geen besluit tot handhaving, maar slechts de aankondiging dat daar alsnog een besluit over genomen kan worden. Niet in te zien valt dat deze mededeling verzoekers los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in hun belangen raakt. De mededeling valt daarom niet aan te merken als een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Over deze mededeling kan daarom ook geen voorlopige voorziening worden gevraagd.
7. De voorzieningenrechter zal het beroep tegen het bestreden besluit en het verzoek, voor zover het daarmee samenhangt, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
8.1
De primaire besluiten II en III zijn geen voorbereidingsbesluiten in de zin van artikel 6:3 van de Awb, zodat daar wel tegen kan worden opgekomen. Tegen die besluiten kunnen verzoekers daarom wel beroep en daaraan voorafgaand bezwaar instellen. [verzoeker 2] , [verzoeker 1] en [verzoeker 3] hebben tegen die besluiten ook bezwaar gemaakt.
8.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers met het ter beoordeling voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening hebben beoogd om tijdelijk te voorkomen dat zal moeten worden voldaan aan de opgelegde last. De voorzieningenrechter merkt het door verzoekers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening daarom aan als mede te zijn gedaan in verband met de primaire besluiten II en III. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom hierna in die zin beoordelen.
9.1
Voor zover het verzoek tegen de primaire besluiten II en III is gedaan door anderen dan [verzoeker 2] , [verzoeker 1] en [verzoeker 3] , is het verzoek niet ontvankelijk, omdat de primaire besluiten II en III niet aan hen zijn gericht en zij bij deze besluiten geen belanghebbende zijn.
9.2
Voor zover het verzoek gedaan in verband met de primaire besluiten II en III is ingediend door [verzoeker 2] , [verzoeker 1] en [verzoeker 3] is het verzoek wèl ontvankelijk, omdat de primaire besluiten II en III wel aan hen zijn gericht. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom in zoverre inhoudelijk beoordelen.
10. Op de gronden waarop de last ziet, rust op grond van het geldende bestemmingsplan De Cocksdorp de bestemming “Groen”. Uit artikel 11.1 van de planregels volgt dat gronden met de bestemming Groen niet zijn aangewezen voor gebruik als tuin. Uit de artikelen 11.1 en 11.2.1 van de planregels volgt voorts dat op gronden met de bestemming Groen geen bijbehorende bouwwerken zoals een schuur mogen worden gebouwd en ook geen erfafscheidingen ten behoeve van het gebruik als tuin.
11.1
Niet in geschil is dat [verzoeker 2] en [verzoeker 1] een deel van de groenstrook bestemd als Groen in gebruik hebben als tuin en dat daarop een erfafscheiding is gebouwd. Evenmin in geschil is dat verweerder hiervoor geen omgevingsvergunning heeft verleend. Nu ook niet is gebleken dat verzoekers zich op het overgangsrecht kunnen beroepen, gaat de voorzieningenrechter er daarom met verweerder van uit dat dat de planregels zijn overtreden.
11.2
Niet in geschil is dat [verzoeker 3] een deel van de groenstrook bestemd als Groen in gebruik heeft als tuin en dat daarop een schuur en een erfafscheiding is gebouwd. Evenmin in geschil is dat verweerder hiervoor geen omgevingsvergunning heeft verleend. Nu ook niet is gebleken dat verzoekers zich op het overgangsrecht kunnen beroepen, gaat de voorzieningenrechter er daarom met verweerder van uit dat dat de planregels zijn overtreden.
12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
13. Van bijzondere omstandigheden om van handhavend op te treden af te zien is de voorzieningenrechter niet gebleken. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake. Van andere bijzondere omstandigheden om van handhavend op te treden af te zien evenmin. Niet gebleken is dat er namens verweerder door een daartoe bevoegd persoon aan [verzoeker 2] , [verzoeker 1] of [verzoeker 3] concreet en ondubbelzinnig toestemming is verleend voor het zonder omgevingsvergunning gebruiken van een deel van de groenstrook als tuin en voor het zonder omgevingsvergunning plaatsen van een erfafscheiding en het bouwen van een schuur. Het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, is volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien. De enkele omstandigheid dat verweerder niet eerder handhavend heeft opgetreden brengt dan ook niet mee dat verweerder nu niet meer handhavend zou mogen optreden.
14. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om te oordelen dat de primaire besluiten II en III in bezwaar geen stand zullen houden. De voorzieningenrechter zal het verzoek, voor zover gedaan door [verzoeker 2] , [verzoeker 1] en [verzoeker 3] om in verband met die besluiten een voorlopige voorziening te treffen daarom afwijzen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 27 november 2017 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat betrekking heeft op het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dat betrekking heeft op de primaire besluiten II en III voor zover gedaan door [verzoeker 2] , [verzoeker 1] en [verzoeker 3] af;
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat betrekking heeft op de primaire besluiten II en III voor zover gedaan door de overige verzoekers niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak – voor zover daarbij op het beroep is beslist – kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.