ECLI:NL:RBNHO:2018:4164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4987
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van werkloosheidsuitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W. Doornink, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. de Haan. Eiseres had haar WW-uitkering aangevraagd na een ontslag op staande voet door haar ex-werkgever, die haar verweten had een telefoon mee naar huis te nemen die in bewaring was gegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres verwijtbaar werkloos was, omdat haar gedrag een dringende reden voor ontslag vormde. De rechtbank overwoog dat eiseres in strijd met de voorgeschreven procedures handelde en dat zij gedurende tien dagen een onjuiste verklaring had afgelegd over het voorval. De rechtbank concludeerde dat de ex-werkgever terecht had besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden en dat de weigering van de WW-uitkering door verweerder gerechtvaardigd was. Eiseres had geen recht op een uitkering omdat haar werkloosheid verwijtbaar was, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank weegt daarbij de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar leeftijd en de duur van haar dienstverband, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om de verwijtbaarheid te ontkennen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4987

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Doornink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) bij wijze van maatregel blijvend geheel geweigerd.
Bij besluit van 20 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiseres is samen met haar zoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is op 1 januari 2000 in dienst getreden bij [ex-werkgever] (hierna: de ex-werkgever). De laatste functie die eiseres vervulde, is die van medewerkster interne logistiek en receptioniste.
1.2.
Op vrijdag 19 mei 2017 was eiseres werkzaam op de receptie, alwaar haar door een bedrijfsarts een telefoon in bewaring is gegeven. De eigenaresse van de telefoon zou deze na het weekend op maandagochtend komen ophalen. Eiseres heeft de telefoon aan het einde van de dag in haar tas gedaan en mee naar huis genomen. Op maandag 22 mei 2017 had eiseres dienst als medewerkster interne logistiek. Toen de eigenaresse van de telefoon deze kwam ophalen, heeft eiseres aan haar verteld dat de telefoon vrijdagmiddag al was opgehaald door een buitenlandse man. Eiseres heeft op 29 mei 2017 met haar leidinggevende gesproken en dit verhaal volgehouden. Later die dag heeft een gesprek plaatsgevonden met de waarnemend leidinggevende en een medewerker P&O. Eiseres heeft tijdens dit gesprek aanvankelijk wederom volgehouden dat de telefoon door een buitenlandse man is opgehaald. Pas nadat zij geconfronteerd is met de camerabeelden waaruit bleek dat er niemand aan de balie is verschenen die de telefoon kwam ophalen, heeft eiseres verteld dat zij de telefoon mee naar huis heeft genomen. Zij heeft aangegeven dat zij die maandagochtend overdonderd was door het feit dat de telefoon zo vroeg werd opgehaald. Om die reden heeft zij het verhaal verzonnen.
1.3.
Eiseres is vervolgens op non-actief gesteld.
1.4.
De ex-werkgever heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden.
1.5.
Bij beschikking van 28 juli 2017 heeft de kantonrechter – voor zover van belang – bepaald dat in het geval de ex-werkgever het verzoek niet intrekt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2017 wordt ontbonden. Tevens wordt de ex-werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding. Daaraan heeft de kantonrechter ten grondslag gelegd dat er een redelijke grond is voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669, derde lid, onderdeel e van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van eiseres, zodanig dat van de ex-werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Het geheel vervallen van de transitievergoeding is volgens de kantonrechter, gelet op de omstandigheden van eiseres, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
1.6.
Op 20 augustus 2017 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens na ontvangst van de beschikking van de kantonrechter en een gesprek met eiseres besloten dat eiseres per 1 september 2017 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet tot uitbetaling komt omdat zij door haar eigen schuld werkloos is geworden. Eiseres had volgens verweerder kunnen weten dat haar gedrag een dringende reden is voor ontslag. Zij is volgens verweerder dan ook verwijtbaar werkloos. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder ligt aan het ontslag een objectief en subjectief dringende reden ten grondslag waarvan eiseres een verwijt kan worden gemaakt. Niet kan worden gezegd dat de overtreding eiseres niet in overwegende mate kan worden verweten.
3. Volgens eiseres is geen sprake van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Haar gedragingen en de omstandigheden vormen hiervoor onvoldoende grond. Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Eiseres wijst daarbij – onder meer – op de relatief lange duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop zij deze heeft vervuld, het feit dat zij geen relevante vooropleiding heeft, sinds haar echtscheiding alleenstaand is en 54 jaar oud is. Als gevolg van een eenmalige, relatief kleine misstap dreigt eiseres geen betaald werk meer te kunnen vinden, mede gelet op haar leeftijd en haar eenzijdige arbeidsverleden. Daarbij komt dat eiseres evenmin een beroep op bijstand kan doen. De kantonrechter heeft deze omstandigheden meegewogen en in dat kader bepaalt dat de ex-werkgever een gedeeltelijke transitievergoeding dient te betalen.
4. Volgens verweerder brengen de aangevoerde omstandigheden, gelet op de aard en de ernst van de verweten gedragingen, niet met zich dat moet worden geoordeeld dat van een dringende reden geen sprake is. Er is dan ook geen aanleiding voor een ander standpunt.
5. In geschil is of eiseres verwijtbaar werkloos is en zo ja, of haar dit in overwegende mate kan worden verweten.
6. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verplicht te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Van verwijtbare werkloosheid is volgens artikel 24, tweede lid, onder a van de WW sprake indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Onder verwijtbaarheid als hiervoor bedoeld moet volgens vaste rechtspraak worden verstaan verwijtbaarheid jegens de werkgever.
Indien de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden, moet verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel weigeren, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk. Slechts indien zich dringende redenen als bedoeld in artikel 27, achtste lid, van de WW voordoen kan verweerder van de maatregel afzien.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
7. Verweerder is gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat verweerder gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft geleden en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt (zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4145). Daarnaast moet verweerder na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren.
8. De CRvB heeft in vaste rechtspraak een toetsingskader gegeven in zaken als deze
waarin een dringende reden voor ontslag speelt (zie bijvoorbeeld de reeks uitspraken van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387 e.v.).
De CRvB heeft overwogen dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid zowel een objectieve als subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend.
Bij de beoordeling van de objectieve dringende reden vormen de artikelen 7:677 en 7:678 van het BW de maatstaf. Artikel 7:678 van het BW geeft echter geen uitputtende opsomming van feiten en omstandigheden die als dringende reden kunnen worden aangemerkt.
Bij de beoordeling van de subjectieve dringende reden moet worden bezien of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Het gaat daarbij om de voortvarendheid waarmee werkgever heeft gereageerd. Dat zal steeds per individueel geval dienen te worden beoordeeld.
Tot de elementen die uiteindelijk moeten worden gewogen bij de inhoudelijke beoordeling of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren dus de objectiviteit en de subjectiviteit van de dringende reden, in onderling samenhang bezien met de aard en ernst van de gedraging, alsmede de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
Tot slot zal verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW moeten beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
9. De rechtbank is met verweerder en op de door verweerder aangevoerde gronden van oordeel dat de aan eiseres verweten gedraging in dit geval een objectief dringende reden vormt voor ontslag. Eiseres heeft in strijd met de voorgeschreven procedures en voorschriften een aan haar afgegeven telefoon mee naar huis genomen. Voorts heeft eiseres hierover in strijd met de waarheid een verklaring afgelegd en deze gedurende tien dagen volgehouden. Hiermee heeft zij op grove wijze haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst geschonden.
10. Met betrekking tot de subjectieve dringendheid overweegt de rechtbank als volgt.
Op vrijdag 19 mei 2017 heeft eiseres de aan haar in bewaring gegeven telefoon meegenomen naar huis. Op maandag 22 mei 2017 heeft eiseres toen de eigenaresse van de telefoon deze bij de receptie kwam ophalen een verhaal verzonnen dat deze reeds was opgehaald. Op 29 mei 2017 is door de leidinggevende met eiseres over het voorval gesproken en heeft er later op de dag een gesprek plaatsgevonden met de waarnemend leidinggevende en een medewerker P&O. Eiseres is in aansluiting hierop op non-actief gesteld. Vervolgens heeft de ex-werkgever de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden. Op 11 juli 2017 heeft de zitting plaatsgevonden en de arbeidsovereenkomst is bij beschikking van 28 juli 2017 met ingang van 1 september 2017 ontbonden. Hieruit volgt dat de ex-werkgever met voortvarendheid een einde heeft willen maken aan het dienstverband. Dat de ex-werkgever in deze periode ook een voorstel heeft gedaan om tot een beëindiging te komen, doet aan die voortvarendheid niet af. Aan de werkloosheid lag derhalve ook subjectief een dringende reden ten grondslag.
11. De persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals de leeftijd van eiseres, lengte van het dienstverband, wijze van vervulling van de dienstbetrekking en haar eenzijdige arbeidsverleden zijn niet zodanig dat er - gelet op de aard en de ernst van de gedraging - geen grond is voor beëindiging van het dienstverband wegens een dringende reden.
12. Evenmin is de rechtbank gebleken dat het niet naleven van de verplichting om werkloosheid te voorkomen eiseres niet in overwegende mate valt te verwijten. De omstandigheid dat eiseres ten tijde van de gedraging griep had en dat zij sinds de echtscheiding in 2015 soms concentratieproblemen heeft, acht de rechtbank hiervoor ontoereikend. Deze omstandigheden verklaren immers niet waarom eiseres het door haar verzonnen verhaal nog tien dagen heeft volgehouden.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW in samenhang met artikel 7:678, eerste lid, van het BW. Daaruit vloeit voort dat verweerder terecht heeft beslist dat sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW en heeft verweerder terecht eiseres een werkloosheidsuitkering geweigerd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald , voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M.P.E. Oomens, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.