ECLI:NL:RBNHO:2018:4134

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6061855
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in luchtvaartzaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft vanwege vertraging van een vlucht van Brussel naar Cancun. De passagier had een boeking voor een aansluitende vlucht die door Lufthansa zou worden uitgevoerd, maar door vertraging op de eerste vlucht is zij omgeboekt en uiteindelijk meer dan 8 uur later op haar eindbestemming aangekomen. De passagier vorderde compensatie van Lufthansa op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Lufthansa betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, aangezien zij statutair gevestigd is in Keulen, Duitsland. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo en concludeerde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de passagier onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Lufthansa haar woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde de passagier in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6061855 \ CV EXPL 17-5366
Uitspraakdatum: 23 mei 2018
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. E.L. Curfs – Van der Laan
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen, mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 2 juni 2017 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een bevestigende boeking voor de vlucht van Brussel naar Cancun. Het volledige vliegschema van de passagier bestond uit de volgende aansluitende vluchten: Brussel – Frankfurt – Toronto – Cancun. De vlucht tussen Brussel en Frankfurt zou uitgevoerd worden door Lufthansa op 18 januari 2017 met vluchtnummer: LH 1025.
2.2.
De vlucht van Brussel naar Frankfurt had vertraging waardoor de passagier is omgeboekt op een andere vlucht. Deze vlucht had als vluchtschema: Brussel – Amsterdam – Mexico City – Cancun. De passagier is ruim 8 uur later op haar eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging. Daarnaast heeft de passagier telefoonkosten en kosten voor eten en drinken gevorderd van Lufthansa.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 614,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2017, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 72,85, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat Lufthansa kantoor houdt op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer). Op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) stelt de passagier dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van
€ 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Vóór haar inhoudelijke weren heeft zij zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter beroepen. Lufthansa is immers statutair gevestigd te Keulen (Duitsland). Lufthansa houdt dan wel mede kantoor te Schiphol maar dit kantoor heeft met deze vlucht in kwestie van Brussel naar Frankfurt geen enkele bemoeienis gehad. Deze vordering heeft geen verband met de Nederlandse rechtssfeer of het Nederlands recht. De passagier kan zich wenden tot de rechter van Keulen (vestigingsplaats van Lufthansa), de rechter van Brussel (plaats van vertrek) of de rechter van Frankfurt (plaats van aankomst). De Nederlandse rechter is echter onbevoegd en derhalve moet de passagier niet-ontvankelijk verklaard worden.

5.De beoordeling

5.1.
Aangezien Lufthansa een rechtspersoon is naar buitenlands recht, draagt de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in de onderhavige zaak dient te worden beantwoord aan de hand van de EEX-Vo, nu het geschil onder het toepassingsbereik van deze Verordening valt.
5.2.
Artikel 4 lid 1 van de EEX-Vo geeft als hoofdregel dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. De passagier voert aan dat Lufthansa haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Nederland nu Lufthansa kantoor houdt te Schiphol.
5.3.
Op grond van artikel 63 van de EEX-Vo hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging. Hoewel de passagier stelt dat Lufthansa haar kantoor houdt in Nederland en zodoende op grond van artikel 2 jo 99 Rv en art. 1:14 BW de Nederlandse rechter bevoegd is, volgt de kantonrechter deze stelling niet. De passagier heeft onvoldoende onderbouwd waarom Lufthansa haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Uit het door de passagier bij conclusie van repliek overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt immers dat Lufthansa haar statutaire zetel in Keulen heeft. Dat in het uittreksel staat dat de hoofdvestiging gevestigd is te Schiphol doet hier niets aan af. Lufthansa heeft hier immers tegenin gebracht dat zij zowel in als buiten Duitsland diverse kantoren houdt en dat het kantoor van Lufthansa te Schiphol geen enkele bemoeienis heeft gehad met de vlucht in kwestie. De passagier heeft dit onweersproken gelaten en heeft niets aangevoerd waaruit blijkt welk aanknopingspunt de gestelde vordering heeft met het filiaal van Lufthansa te Schiphol. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan dan ook niet worden ontleend aan artikel 4 lid 1 van de EEX-Vo.
5.4.
Derhalve moet onderzocht worden of de Nederlandse rechter op andere grond bevoegdheid kan ontlenen aan de EEX-Vo. Er is geen sprake van een bijzondere bevoegdheid uit artikel 7 van de EEX-Vo. Ook heeft de Nederlandse rechter geen bevoegdheid op grond van het op 9 juli 2009 gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie ‘Rehder vs Air Baltic’. De vlucht is immers uitgevoerd tussen Brussel en Frankfurt. Er is tevens geen sprake van exclusieve bevoegdheid uit artikel 24 van de EEX-Vo.
5.5.
Voorts is gesteld noch gebleken dat partijen de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor kennisneming van het geschil op grond van artikel 25 EEX-Vo.
5.6.
Gezien het voorgaande komt aan de Nederlandse rechter dan ook geen rechtsmacht toe, zodat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren.
5.7.
De passagier zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten worden ook toegewezen tot € 50,00 voor zover Lufthansa deze kosten daadwerkelijk maakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 aan salaris van de gemachtigde van de passagier;
6.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van € 50,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lufthansa wordt gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door W. Aardenburg, kantonrechter en op 23 mei 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter