In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Etihad Airways wegens compensatie voor een vertraging van meer dan vier uur op de vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok. De passagier had een vervoersovereenkomst met Etihad Airways voor een reis van Amsterdam naar Bangkok met een tussenstop in Abu Dhabi. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Etihad Airways betwistte de vordering en stelde dat de Verordening niet van toepassing was op de vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok, omdat het een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij betrof en er volgens hen sprake was van twee onafhankelijke vluchten. De kantonrechter oordeelde echter dat de Verordening wel degelijk van toepassing was, omdat de vlucht van Amsterdam naar Abu Dhabi zonder vertraging was uitgevoerd en de passagier één bevestigde boeking had voor de gehele reis. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie voor de vertraging van de aansluitende vlucht naar Bangkok. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. Etihad Airways werd veroordeeld in de proceskosten.