ECLI:NL:RBNHO:2018:4133

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6238256
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van rechtstreekse aansluitende vluchten in luchtvaartzaak

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Etihad Airways wegens compensatie voor een vertraging van meer dan vier uur op de vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok. De passagier had een vervoersovereenkomst met Etihad Airways voor een reis van Amsterdam naar Bangkok met een tussenstop in Abu Dhabi. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Etihad Airways betwistte de vordering en stelde dat de Verordening niet van toepassing was op de vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok, omdat het een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij betrof en er volgens hen sprake was van twee onafhankelijke vluchten. De kantonrechter oordeelde echter dat de Verordening wel degelijk van toepassing was, omdat de vlucht van Amsterdam naar Abu Dhabi zonder vertraging was uitgevoerd en de passagier één bevestigde boeking had voor de gehele reis. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie voor de vertraging van de aansluitende vlucht naar Bangkok. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. Etihad Airways werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6238256 \ CV EXPL 17-7308
Uitspraakdatum: 23 mei 2018
Vonnis in de zaak van:
[passagier]wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging
Etihad Airways PJSC
gevestigd te Abu Dhabi, mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde
hierna te noemen: Etihad Airways
gemachtigde: mr. J. Blussé van Oud -Alblas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 3 juli 2017 een vordering tegen Etihad Airways ingesteld. Etihad Airways heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Etihad Airways een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Etihad Airways een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Etihad Airways de passagier zou vervoeren van Amsterdam naar Bangkok. De passagier zou op 22 juli 2015 met vlucht EY 78 van Schiphol Airport, Amsterdam naar Abu Dhabi International Airport, Abu Dhabi vliegen en vervolgens met vlucht EY 404 van Abu Dhabi International Airport naar Suvarnabhumi Airport, Bangkok. De geplande landingstijd in Bangkok was op 23 juli 2015 om 19:50 uur (lokale tijd).
2.2.
Vlucht EY 404 heeft meer dan vier uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Etihad Airways gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Etihad Airways heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Etihad Airways bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Etihad Airways vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Etihad Airways betwist de vordering. Zij voert aan dat de Verordening niet van toepassing is op vluchten die een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij buiten Europa uitvoert, in dezen de vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok, op welke vlucht de vertraging is ontstaan. Er is hier sprake van twee onafhankelijke vluchten: een vlucht van Amsterdam naar Abu Dhabi en een vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok. Het door de passagier aangehaalde Folkerts-arrest is in dit geval niet van toepassing. Immers is in het onderhavige geval de vertraging op de eindbestemming niet ontstaan als gevolg van een vertraagde eerdere vlucht. De eerste vlucht van Amsterdam naar Abu Dhabi is zonder vertraging uitgevoerd, waardoor er voor het berekenen van de totale vertragingsduur geen reden is om de tweede vlucht te beschouwen als een rechtstreekse aansluitende vlucht op de eerste vlucht. In het Folkerts-arrest was tevens sprake van een communautaire luchtvaartmaatschappij die de vlucht had uitgevoerd. De onderhavige vlucht werd uitgevoerd door een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij.

5.De beoordeling

5.1.
Etihad Airways is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu Etihad Airways in de onderhavige procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist.
5.2.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de discussie of de Verordening ook op het traject Abu Dhabi – Bangkok van toepassing is. De kantonrechter is met de passagiers van oordeel dat dit het geval is. Het volgende is hiervoor redengevend.
5.3.
Uit artikel 3 lid 1 aanhef en onder sub a van de Verordening blijkt dat de Verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die is gelegen op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Alleen al om reden dat de vlucht vanaf Schiphol is vertrokken en daardoor in een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, is de Verordening van toepassing. Daarbij is niet relevant of de vlucht al dan niet door een communautaire luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd. Daarnaast is het volgende van belang.
5.4.
In artikel 2, sub h van de Verordening wordt het begrip ‘eindbestemming’ gedefinieerd als: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. In het Folkerts-arrest heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, omdat het ongemak bij vertraagde vluchten zich voordoet op die eindbestemming (r.o. 33 en 35).
5.5.
Verder heeft het Hof in het Folkerts-arrest geoordeeld dat een rechtstreeks aansluitende vlucht niet op zichzelf dient te worden bekeken maar als onderdeel van het gehele traject (in casu het traject Amsterdam – Bangkok). Het Hof spreekt hier immers over ‘een vlucht met rechtstreekse aansluitingen’ en ‘de bestemming van de laatste vlucht’. Hieruit volgt dat het Hof van oordeel is dat er sprake is van meerdere vluchten met één eindbestemming, en niet van meerdere separate vluchten met elk hun eigen eindbestemming, zoals Etihad Airways aanvoert. Etihad Airways gaat in haar uitvoerige betoog voorbij aan ‘de eindbestemming’ zoals vermeld op het boekingsbewijs van de passagier. Gesteld noch gebleken is dat de passagier Abu Dhabi als eindbestemming heeft geboekt. Bovendien wordt in de bij dagvaarding overgelegde productie 1 gesproken over een ‘overstap’. Productie 1 luidt als volgt:
Op de heenreis van Amsterdam naar Bangkok, heeft u een overstap op de luchthavenvan Abu Dhabi. Uw koffers worden vanuit Amsterdam doorgelabeld naar Bangkok, uhoeft niet opnieuw in te checken op de luchthaven van Abu Dhabi.
Indien er sprake was van twee separate vluchten, zou de passagier in Abu Dhabi opnieuw hebben moeten inchecken en zouden de koffers niet vanuit Amsterdam zijn doorgelabeld.
5.6.
Verder is niet in geschil dat de passagier beschikt over één bevestigde boeking. Daarmee is vast komen te staan dat de passagier één boeking had voor een vlucht van Amsterdam via Abu Dhabi naar Bangkok. Voort is daarmee vast komen te staan dat het hierbij ging om twee rechtstreekse aansluitende vluchten; een vlucht van Amsterdam naar Abu Dhabi en een daarop rechtstreekse aansluitende vlucht van Abu Dhabi naar Bangkok. Net als in het Folkerts-arrest betekent dit dat in het onderhavige geval het tweede gedeelte van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel is geworden van het traject Amsterdam – Bangkok en is het niet leidend of de rechtstreekse aansluitende vlucht op zichzelf onder het bereik van de Verordening valt. Gelet hierop dient Bangkok als eindbestemming in het onderhavige geval te worden aangehouden.
5.7.
De stelling van Etihad Airways dat hier sprake is van twee individuele vluchten gaat gezien het voorgaande dan ook niet op.
5.8.
Het verweer van Etihad Airways dat de Verordening niet van toepassing is op het traject Abu Dhani – Bangkok faalt dan ook. Nu Etihad Airways voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging en de afstand van de vlucht worden toegewezen. Etihad Airways heeft de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 juli 2015 over de hoofdsom niet weersproken, zodat deze eveneens toewijsbaar is.
5.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Uit de stellingen van de passagier en de dossierstukken is onvoldoende gebleken dat de door (de gemachtigde van) de passagier verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
Etihad Airways zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Etihad Airways tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Etihad Airways tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 200,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 23 mei 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter