ECLI:NL:RBNHO:2018:4056
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de vervolging van een verdachte met HIV-gerelateerde dementie en beëindiging van de strafzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2018, is de verdachte, die lijdt aan HIV-gerelateerde dementie, niet verschenen. De rechtbank heeft op verzoek van de officier van justitie de vervolging van de verdachte geschorst op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie heeft aangegeven dat de toestand van de verdachte gestaag achteruitgaat en dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De raadsman van de verdachte, mr. G.E. Helder, heeft het verzoek om schorsing van de vervolging ondersteund en tevens verzocht om de zaak te beëindigen op grond van artikel 36 Sv, aangezien er geen uitzicht op genezing is en een definitief einde van de zaak de verdachte rust zou geven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervolging van de verdachte dient te worden geschorst, omdat de verdachte niet in staat is zijn belangen te behartigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel de wetgever ervan uitgaat dat de vervolging kan worden hervat zodra herstel van de verdachte is gebleken, dit in dit geval vrijwel uitgesloten is. De rechtbank heeft daarom besloten de strafzaak tegen de verdachte te beëindigen, waarbij is vastgesteld dat er geen belanghebbenden zijn die gehoord hoeven te worden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. D.D.M. Hazeu als voorzitter, mr. A.F. van Hoorn en mr. P. van Steijnen, in tegenwoordigheid van griffier A. Helder.