ECLI:NL:RBNHO:2018:4015

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
15/020027-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door niet verlenen van voorrang met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 april 2016 in Alkmaar betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, verleende geen voorrang aan een snorfiets die van rechts kwam, wat resulteerde in een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende oplettendheid en voorzorg had betracht, gezien de onoverzichtelijke verkeerssituatie. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de primair ten laste gelegde overtreding. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van de slachtoffers, waaronder een gebroken bovenarm en bekkenbreuk, en de gevolgen die dit voor hen had. De verdachte had geen eerdere strafbare feiten en toonde berouw, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van extra voorzichtigheid in complexe verkeerssituaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/020027-17
Uitspraakdatum: 9 mei 2018
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. A.S. Heij, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.Th. Offreins, advocaat te Badhoevedorp, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 april 2016 in de gemeente Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Frieseweg en naderende de kruising of splitsing van die Frieseweg en de Zeswielen/Koedijkerstraat, (ter plaatse waar voor die kruisende weg(en) een bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst -aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg- en/of op het wegdek haaientanden waren aangebracht), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, geen voorrang te verlenen aan een gezien zijn rijrichting, voor hem van rechts over het fietspad van die kruisende weg rijdende bestuurster van een snorfiets (merk [merk] , kenteken [kenteken] ) en/of (vervolgens) na de botsing of aanrijding niet meteen te stoppen, maar (meerdere meters) door te rijden,
immers verdachte is toen aldaar - terwijl zijn zicht niet werd belemmerd - het (in twee rijstroken verdeelde) fietspad van die kruising of splitsing genaderd en vervolgens opgereden zonder te zijn gestopt, in elk geval zonder zich er in voldoende mate van te hebben vergewist, dat dat fietspad op beide rijstroken vrij was van verkeer, waardoor hij de bestuurster van een voor hem van rechts komende snorfiets niet in staat heeft gesteld haar weg ongehinderd te vervolgen en in botsing of aanrijding is gekomen met die bestuurster en/of die snorfiets, door welke botsing of aanrijding die bestuurster en een achterop die snorfiets gezeten passagiere ten val zijn gekomen en/of waarna hij, verdachte, niet meteen is gaan remmen, maar (meerdere) meters door is gereden en daardoor met dat motorrijtuig over het lichaam van de bestuurster van die snorfiets heen is gereden en zij onder dat motorrijtuig bekneld is geraakt,
door de botsing of aanrijding en/of door de overrijding werd aan de bestuurster van die snorfiets (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, (te weten een gebroken linker bovenarm, een gebroken linker bovenbeen, een gecompliceerde bekkenbreuk, een gekneusde borstkas en een gekneusde rechter knie) of zodanig lichamelijk letsel toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
en/of
door de de botsing of aanrijding werd aan de passagiere van die snorfiets (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, (te weten een zwaar gekneusd linker been, gekneusde vingers, nekletsel en een hersenschudding) of zodanig lichamelijk letsel toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2016 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Frieseweg en naderende de kruising of splitsing van die Frieseweg en de Zeswielen/Koedijkerstraat, (ter plaatse waar voor die kruisende weg(en) een bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg- en/of op het wegdek haaientanden waren aangebracht), zonder te stoppen het kruisingsvlak van het (in twee rijstroken verdeelde) fietspad van die voorrangskruising opgereden en heeft daarbij geen voorrang verleend aan een, gezien zijn rijrichting, voor hem van rechts over dat fietspad rijdende bestuurster van een snorfiets (merk [merk] , kenteken [kenteken] ) en/of daarna, nadat een botsing of aanrijding met die snorfiets was gevolgd, niet meteen is gestopt, maar (meerdere meters) is doorgereden, waarbij letsel aan personen is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen ten aanzien van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Verdachte heeft geen voorrang verleend aan een snorfiets die van rechts kwam, waardoor een aanrijding is ontstaan. Naar eigen zeggen heeft verdachte bij het naderen van de kruising alleen naar links gekeken omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat er ook (fiets)verkeer van rechts kon komen. Daarmee heeft verdachte niet gedaan wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer verwacht mocht worden, te meer daar de situatie ter plaatse zodanig was dat extra voorzichtigheid geboden was. Daarnaast verwijt de officier van justitie verdachte dat hij zijn voertuig niet direct na de aanrijding tot stilstand heeft gebracht - volgens de officier van justitie was sprake van een “relatief late reactie” - waardoor de bestuurster van de snorfiets bekneld is geraakt onder het voertuig van verdachte. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich aldus aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen en is sprake van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994, met voor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en voor [slachtoffer 2] zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994. Verdachte heeft voor de kruising geremd en heeft naar links gekeken. Hij reed langzaam. Normaal gesproken hoeft bij een kruising, bij het afslaan naar rechts, geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van fietsers van rechts op een (bezien vanuit de positie van verdachte) voor de rijstroken voor het autoverkeer gelegen fietspad. Er stond ook geen bord om de verkeersdeelnemers hierop te attenderen. Verdachte heeft naar beste weten gehandeld. Zijn gedrag is niet zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend geweest, aldus de raadsman, die heeft opgemerkt dat verdachte ook niet verplicht was om voor de kruising te stoppen.
Dat verdachte na de aanrijding zijn voertuig niet direct tot stilstand heeft gebracht, komt volgens de raadsman doordat verdachte niet in de gaten had dat er iemand aan de voorkant onder zijn bestelbus was gekomen. Volgens de raadsman staat niet vast dat het letsel van de bestuurster van de snorfiets hierdoor is verergerd.
De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 kan in de visie van de raadsman wel wettig en overtuigend bewezen worden.

4.Oordeel rechtbank over het bewijs

4.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2.
Bewijsmotivering
Voorop gesteld moet worden dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994, zoals primair is ten laste gelegd, volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte – waaronder de vermeende verkeersovertreding(en) – de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van belang is voorts dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter terechtzitting, volgt dat verdachte, rijdend in een bedrijfsauto, een kruising is genaderd die hij niet kende en dat hij weliswaar heeft geremd, maar niet voor het fietspad is gestopt. Verdachte heeft verklaard dat hij voor het fietspad alleen naar links heeft gekeken, omdat hij zich niet realiseerde dat er ook fietsverkeer van rechts kon komen. Omdat er van links geen verkeer kwam, en hij naar rechts wilde afslaan, is hij de kruising opgereden, daarbij geen voorrang verlenend aan een snorfiets die van rechts kwam. Hierdoor is een aanrijding ontstaan, met letsel voor de bestuurster van de snorfiets en haar passagiere als gevolg.
De rechtbank overweegt dat het hier een relatief complexe kruising betreft, met meerdere elkaar kruisende verkeersstromen, voorzien van meerdere verkeerstekens, een dubbele rij haaientanden en verschillende verkeersgeleiders. Hierdoor is de verkeerssituatie voor een verkeersdeelnemer die ter plaatse niet bekend is – zoals verdachte – niet onmiddellijk eenvoudig te doorgronden. In een dergelijke situatie mag van (ook) een (ervaren) bestuurder worden verwacht dat hij zijn rijgedrag aan de omstandigheden aanpast en extra oplettendheid, behoedzaamheid en voorzorg betracht. Dit klemt voor verdachte te meer, nu voor hem kenbaar was – middels verkeersbord B6 en haaientanden – dat hij (een) voorrangs-weg(en) naderde en dat op hem de verplichting rustte de hem kruisende bestuurders voorrang te verlenen en niet te hinderen. Verdachte heeft deze extra oplettendheid, behoedzaamheid en voorzorg onvoldoende betracht door zich in wezen alleen op verkeer van links te focussen en in het geheel niet naar rechts te kijken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het voor verdachte kenbaar was dat het betreffende fietspad is bestemd voor fietsers en snorbromfietsers in beide richtingen doordat het fietspad door middel van een onderbroken asstreep is verdeeld in twee rijstroken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelen moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en dat hij schuld aan het ongeval heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gaat in deze zaak om meer dan een enkel moment van onachtzaamheid, nu verdachte in het geheel niet naar rechts heeft gekeken.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat verdachte niet direct na de aanrijding is gestopt geen onderdeel uit van de schuld aan het ontstaan van het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. De rechtbank volgt op dit punt de raadsman. Verdachte zal van het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop ziet, worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 april 2016 in de gemeente Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Frieseweg en naderende de kruising van die Frieseweg en de Zeswielen/Koedijkerstraat, ter plaatse waar voor die kruisende wegen een bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst – aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg – en op het wegdek haaientanden waren aangebracht, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geen voorrang te verlenen aan een, gezien zijn rijrichting, voor hem van rechts over het fietspad van die kruisende weg rijdende bestuurster van een snorfiets (merk [merk] , kenteken [kenteken] ),
immers verdachte is toen aldaar – terwijl zijn zicht niet werd belemmerd – het in twee rijstroken verdeelde fietspad van die kruising genaderd en vervolgens opgereden zonder zich er in voldoende mate van te hebben vergewist, dat dat fietspad op beide rijstroken vrij was van verkeer, waardoor hij de bestuurster van een voor hem van rechts komende snorfiets niet in staat heeft gesteld haar weg ongehinderd te vervolgen en in aanrijding is gekomen met die snorfiets, door welke aanrijding die bestuurster en een achterop die snorfiets gezeten passagiere ten val zijn gekomen en die bestuurster onder dat motorrijtuig bekneld is geraakt,
door welke aanrijding aan de bestuurster van die snorfiets (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linker bovenarm, een gebroken linker bovenbeen, een gecompliceerde bekkenbreuk, een gekneusde borstkas en een gekneusde rechter knie is toegebracht
en
door welke aanrijding aan de passagiere van die snorfiets (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel is toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde is strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de straf

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft benadrukt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dus ernstig geschaad zou worden door een onvoorwaardelijke rij-ontzegging. De raadsman heeft er op gewezen dat verdachte 45 jaar lang zonder problemen aan het verkeer heeft deelgenomen en ook niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de strafoplegging te beperken tot een geldboete van 900 euro en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft op een kruising geen voorrang verleend aan een snorfiets, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen zijn voertuig en die snorfiets. Door het ongeval is aan de bestuurster van de snorfiets en haar passagiere lichamelijk letsel toegebracht. Met name de bestuurster – die onder het voertuig van verdachte bekneld is geraakt en pas na een half uur uit die beangstigende situatie bevrijd is kunnen worden – heeft ernstige gevolgen van het ongeval ondervonden. Uit de ter terechtzitting namens haar voorgelezen slachtofferverklaring en uit de door haar advocaat ingebrachte stukken blijkt dat zij thans, twee jaar na dato, nog steeds met de lichamelijke en geestelijke consequenties van het ongeval worstelt. Er is sprake van pijnklachten als gevolg van de bekkenfracturen, die haar in haar dagelijks leven beperken. Daarnaast is zij gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, waarvoor zij psychologische behandeling ontvangt. Volledig herstel en re-integratie zijn nog ver weg. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij deze gevolgen heeft veroorzaakt door zich onvoldoende te vergewissen van de verkeerssituatie, terwijl hij daar juist extra behoedzaam had moeten optreden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft laten zien dat hij zich het lot van de slachtoffers aantrekt en ook gebukt gaat onder het leed dat hen door zijn toedoen is berokkend. Verder spreekt in het voordeel van verdachte dat uit het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 maart 2018, blijkt dat verdachte voorafgaand en na het feit niet vanwege enig ander strafbaar feit met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het onwenselijk lange tijdsverloop in deze zaak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving, maar ook vergelding – verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. Gezien de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de verdediging is bepleit. De rechtbank zal echter wel bepalen dat – rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte – een deel van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
3 (drie) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2018.