Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Bewijs
Wat betreft feit 5 heeft verdachte verklaard uitsluitend het feitelijke transport van de zeecontainers te hebben verzorgd, met daarin auto-onderdelen en motorolie, waarbij hij geen weet heeft gehad van de aanwezigheid in die containers van azijnzuuranhydride en/of zoutzuur. De Wet voorkoming misbruik chemicaliën is niet op verdachte van toepassing, aangezien hij geen marktdeelnemer is in de zin van die wet. Verdachte stelt tot slot zich niet schuldig te hebben gemaakt aan witwassen van enig geldbedrag (feit 6), nu hij een concrete, min of meer verifieerbare en een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft wellicht, gelet op de inhoud van het dossier, de schijn tegen maar dat is onvoldoende voor de slotsom van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van deze feiten.
Nu er sprake is geweest van minst genomen één eerdere oogst, neemt de rechtbank 1 september 2016 als aanvangsdatum voor de diefstal van de elektriciteit, aangezien voorafgaand aan de aangetroffen teelt van negen weken oud vanaf de begindatum van een eerdere oogst elektriciteit moet zijn afgenomen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, nu de betrokkenheid van [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zoals deze uit het dossier naar voren komt onvoldoende wordt geacht voor een bewezenverklaring van een nauwe en bewuste samenwerking.
nade rit waar [betrokkene 3] over heeft verklaard.
zelfeerder bij hennepkwekerijen betrokken zijn geweest. De rechtbank heeft deze verklaringen alsmede die van [betrokkene 4] inderdaad met de nodige behoedzaamheid voor het bewijs gebezigd, nu zij er als verdachten belang bij kunnen hebben om hun eigen rol te minimaliseren. Hun verklaringen vinden echter op belangrijke onderdelen steun in ander bewijsmateriaal en worden voldoende betrouwbaar geacht om voor het bewijs te worden gebruikt op de wijze als door de rechtbank is gedaan.
[betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat hij slechts eenmaal in het pand in Purmerend is geweest. Hij heeft toen een huurcontract getekend, waarvoor hij een kleine vergoeding heeft ontvangen. Daarna zegt hij er nooit meer te zijn geweest. Dit wordt ondersteund door de historische verkeersgegevens van de drie bij [betrokkene 1] in gebruik zijnde telefoonnummers. Die telefoons hebben in de periode van 27 november 2016 tot en met 27 februari 2017 geen enkele telefoonmast in of rondom Purmerend aangestraald maar juist voornamelijk in Zuid-Holland. De verklaring van verdachte vindt ook geen steun in de overige inhoud van het dossier. Daarnaast acht de rechtbank het door verdachte gegeven scenario ook volstrekt onaannemelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn auto (de Polo) kort voordat de hennepkwekerij ontdekt werd ter reparatie door [betrokkene 1] in het betreffende pand heeft geplaatst. Dat er geen bedrijfsactiviteiten in en rond het pand waren en dat de bedrijfshal (op een andere auto van verdachte na) nagenoeg leeg was, maar [betrokkene 1] volgens verdachte desondanks in staat zou zijn gebleken om vier maanden huur à € 3.000,- contant aan hem te betalen, zou bij verdachte niet tot enige vragen hebben geleid. Zo ook niet het feit dat [betrokkene 1] in het met verdachte gesloten onderhuurcontract het adres van de verslavingszorg in Den Haag heeft opgegeven. Ten slotte is het scenario strijdig met de verklaringen van de drie hierboven genoemde getuigen, door de politie aangetroffen in de auto van verdachte, die [betrokkene 1] niet kennen en hun instructies van verdachte hebben gekregen. De rechtbank volgt dan ook de officier van justitie in diens standpunt dat [betrokkene 1] door verdachte als zogenaamde katvanger is ingezet.
“Packlist and Invoice”was van [bedrijfsnaam verdachte] , gevestigd [adres] te Purmerend. [23] Uit de administratie van [transporteur 1] is gebleken dat verdachte op 26 oktober 2016 voornoemd bedrijf heeft verzocht de container INKU 6093511 op te halen van de [adres] in Hamburg. De container is vervolgens naar het terrein van [transporteur 1] in Noord-Beemster gebracht en op 7 november 2016 door [transporteur 2] naar Antwerpen vervoerd. Volgens het uitreisdocument was de eindbestemming van de container Herat in Afghanistan. [24] Via een mailbericht heeft verdachte op 28 oktober 2016 aan [transporteur 1] het adres in Hamburg doorgegeven met de mededeling:
“Ik ben zelf hier”. [25] De chauffeur van [transporteur 1] heeft verdachte tijdens het laden van de container in Hamburg gezien. [26]
“bumper en parts”. Volgens het etiket op de dozen en flessen zouden deze gevuld zijn met
“Diesel Truck oil”. Uit niets blijkt dat deze
“Diesel Truck oil”een bestaand product is. [34] De door verdachte opgestelde
“packlist and invoice” [35] had als omschrijving van de lading
“1680 packages of engiene oil”, hetgeen niet overeenkwam met de daadwerkelijke lading. Tevens stond op de
“packlist and invoice”vermeld “
Shipper [bedrijfsnaam verdachte] ”terwijl dit bedrijf in 2013 reeds was opgeheven. Daarnaast was het document voorzien van een stempel van
“ [bedrijfsnaam verdachte] ”, terwijl verdachte in eind 2016 failliet was verklaard en hij voornoemd bedrijf per 25 oktober 2016 had verkocht. [36] De iPhone van verdachte is uitgelezen en in de ‘used dictionary’ van de telefoon werd de term azijnzuur gevonden. De gebruiker van de telefoon moet deze term hebben ingevoerd. [37]
“Verdachte zegt tegen NN-man:
“vier”te doelen op [medeverdachte 1] , zijnde een handelsrelatie in Hamburg, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en zichzelf. [53]
“het werk binnen drie dagen zonder angst te hebben weten te regelen”waarbij het om
“flessen”ging.
De rechtbank constateert dat verdachte door deze kennelijke leugen over zijn beperkte bemoeienis met de door hem afgeleverde flessen en directe terugkeer naar Nederland de waarheid heeft willen bemantelen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte met deze verklaring heeft getracht te verhullen dat hij tussen 30 maart 2017 en 2 april 2017 de door hem gekochte flessen met/door anderen met azijnzuuranhydride heeft gevuld/ laten vullen, deze in auto-onderdelen heeft verstopt/ laten verstoppen en heeft verpakt/ laten verpakken en deze nadien door anderen in de container BCHU 6709660 heeft laten stoppen.
“de vellen van zijn handen gewerkt”waarna de eerder door hem aangeschafte flessen gevuld met azijnzuuranhydride in die container zijn aangetroffen. Bij het inladen van container INKU 6093511 is verdachte feitelijk aanwezig geweest waarbij gesteld noch gebleken is dat hij
enigonderzoek naar de lading van deze container heeft verricht, hetgeen bij een dergelijk internationaal transport voor de hand had gelegen.
voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
meermalen gepleegd.
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Beslissing omtrent inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
42 (tweeënveertig) maanden.