ECLI:NL:RBNHO:2018:3121

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
6524588 AO VERZ 17-161
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en tegenverzoek ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft [werkneemster] op 1 december 2017 een verzoekschrift ingediend om het ontslag op staande voet, gegeven door [werkgeefster] op 4 oktober 2017, te vernietigen. [werkneemster] was sinds 1 februari 2016 in dienst bij [werkgeefster] als bedrijfsleidster en was vanaf 29 december 2016 volledig arbeidsongeschikt. Het ontslag was gebaseerd op beschuldigingen van diefstal en fraude, die [werkneemster] betwistte. De kantonrechter heeft op 20 april 2018 geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de dringende reden niet was komen vast te staan. De kantonrechter heeft [werkgeefster] veroordeeld tot betaling van de aanvulling van de Ziektewetuitkering tot 100% van het laatstverdiende loon en de vaste bonussen. Tevens is de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2018, omdat de arbeidsverhouding zodanig was verstoord dat voortzetting niet meer mogelijk was. De proceskosten zijn voor rekening van [werkgeefster].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6524588 \ AO VERZ 17-161
Uitspraakdatum: 20 april 2018
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)
tegen
[werkgeefster], mede handelend onder de naam [handelsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werkgeefster]
gemachtigde: mr. T.G. Griffith

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft op 1 december 2017 een verzoekschrift ex artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend (met producties). [werkgeefster] heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan onder overlegging van producties.
1.2.
Op 23 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [werkneemster] bij brieven van 2 februari 2018, 16 maart 2018 en 21 maart 2018 nog stukken toegezonden. Een door [werkneemster] op 22 maart 2018 (aan het eind van de werkdag) per fax ingediende spoedbrief met producties is door de kantonrechter buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat is ingediend. Ook [werkgeefster] heeft bij brief van 22 maart 2018 (tijdig) nadere stukken toegezonden. Beide partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[werkgeefster] exploiteert een schoonheidssalon.
2.2.
[werkneemster] , geboren [in 1965] , is op 1 februari 2016 bij [werkgeefster] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
De functie van [werkneemster] is bedrijfsleidster. De werkzaamheden werden gebruikelijk verricht te [vestigingsplaats].
2.4.
Het salaris van [werkneemster] bedraagt € 2.882,25 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.5.
Er is geen cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.6.
[werkneemster] is vanaf 29 december 2016 volledig arbeidsongeschikt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft haar op 16 januari 2017 een ZW-uitkering toegekend ad € 702,65 bruto per week.
2.7.
[werkneemster] is bij brief van 4 oktober 2017 van (de gemachtigde van) [werkgeefster] op staande voet ontslagen. In deze brief is onder meer vermeld:
‘Naar aanleiding van een intern onderzoek, vanwege diefstal en fraude van een voormalige medewerker van cliënte, zijn er een aantal feiten naar boven gekomen. Cliënte heeft naar aanleiding van voornoemd voorval een diepgaand onderzoek gedaan, waarbij tevens klanten zijn benaderd die in het verleden behandelingen hebben ondergaan.
Uit de verklaringen van klanten blijkt dat u zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en fraude. Zulks door klanten te instrueren contant te betalen en de ontvangen gelden van de verschillende behandelingen niet dan wel niet geheel af te dragen aan cliënte. Daarnaast hebt u het digitale en administratiesysteem gemanipuleerd om de diefstal te verbergen. De door cliënte geleden schade door uw handelswijze wordt thans becijferd op € 1.200,-. De omvang van de totale schade dient nog vastgesteld te worden. De voornoemde reden vormt in ieder geval voor cliënte een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
(…)
De feiten en omstandigheden zijn zoals gezegd tijdens een onderzoek naar voren gekomen die gevoerd is tussen 18 september 2017 en met 1 oktober 2017. Het ontslag voldoet derhalve aan het vereiste dat deze onverwijld wordt gegeven.
(…)’
2.8.
[werkneemster] heeft bij brief van haar gemachtigde van 23 oktober 2017 geprotesteerd tegen het ontslag en verzocht het ontslag in te trekken. Dit heeft [werkgeefster] niet gedaan.

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] verzoekt de kantonrechter, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
II. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van een aanvulling van de Ziektewetuitkering tot 100% van het laatstverdiende loon, zoals vermeld onder 7.8 van het verzoekschrift (zijnde een restantbedrag van € 76,58 bruto over periode januari 2017 tot en met september 2017);
Subsidiair:
III. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [werkneemster] zoals vermeld onder 7.5. van het verzoekschrift (zijnde een bedrag van € 5.000,- bruto), dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
IV. aan [werkneemster] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen zoals vermeld onder 7.6 van het verzoekschrift (zijnde een bedrag van € 6.254,48 bruto, te weten het loon over de opzegtermijn van twee maanden);
Zowel primair als subsidiair:
V. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van de achterstallige aanvulling van de Ziektewetuitkering zoals vermeld onder 7.8 van het verzoekschrift;
VI. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van de vaste bonussen zoals vermeld onder 7.10 en 7.11 van het verzoekschrift (zijnde een vaste jaarlijkse bonus ad € 7.500,- netto en een vaste bonus wegens gewerkte overuren ad € 5.000,- netto
);
VII. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van aan [werkgeefster] verkochte goederen zoals vermeld onder punt 7.12 tot en met 7.15 van het verzoekschrift (in totaal een bedrag van € 2.500,-);
VIII. [werkgeefster] te veroordelen tot betaling aan [werkgeefster] (waarmee naar de kantonrechter begrijpt kennelijk is bedoeld: [werkneemster] ) van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag der algehele voldoening;
IX. [werkgeefster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Tevens verzoekt [werkneemster] de kantonrechter een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding.
3.3.
[werkneemster] legt aan haar vordering (in de hoofdzaak) – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
3.4.
Er is geen sprake van een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. [werkneemster] betwist de door [werkgeefster] geuite beschuldigingen. Het contant afrekenen gebeurde op verzoek van [werkgeefster] en was de gebruikelijke gang van zaken binnen het bedrijf. [werkneemster] heeft geen bedragen in eigen zak gestoken noch het systeem gemanipuleerd. Overigens is het ontslag niet onverwijld gegeven en is [werkneemster] niet bekend met of gehoord in het onderzoek.
3.5.
Op grond van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst dient [werkgeefster] het loon gedurende de arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] tot 100% door te betalen.
3.6.
[werkneemster] maakt (subsidiair) aanspraak op een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto, waarbij zij het bedrag aan transitievergoeding waarop zij na 104 weken ziekte recht zou hebben tot uitgangspunt heeft genomen .
3.7.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging bedraagt het in geld vastgesteld loon voor de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging nog had voortgeduurd, te weten twee maanden.
3.8.
Op grond van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst heeft [werkneemster] recht op een vaste jaarbonus van € 7.500,- netto en een bonus van € 5.000,- netto wegens overuren.
3.9.
[werkneemster] heeft uit haar voormalige eigen schoonheidssalon een aantal spullen verkocht aan [werkgeefster] voor een bedrag van in totaal € 2.500,-. [werkgeefster] is met betaling van dat bedrag in gebreke gebleven.
3.10.
[werkneemster] verzoekt de kantonrechter een voorlopige voorziening te treffen omdat het ontslag iedere rechtsgrond ontbeert en van [werkneemster] niet gevergd kan worden de beslissing op het verzoek tot vernietiging van het ontslag af te wachten.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[werkgeefster] verzoekt de kantonrechter:
Primair:
- de verzoeken van [werkneemster] af te wijzen en voor recht te verklaren dat aan [werkgeefster] een dringende reden is gegeven door [werkneemster] om op 4 oktober 2016 op staande voet te worden ontslagen;
- voor het geval het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd: [werkneemster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW ad € 2.882,25, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [werkneemster] te veroordelen in de proceskosten;
Subsidiair:
- te bepalen dat, indien de arbeidsovereenkomst met ingang van 4 oktober 2017 niet rechtsgeldig zou zijn geëindigd door het ontslag op staande voet, de arbeidsovereenkomst tussen partijen op voornoemde datum, althans een in goede justitie te bepalen datum, zal worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a in verbinding met artikel 7:669 lid 3 BW, primair onderdeel e, subsidiair onderdeel g;
- [werkneemster] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[werkgeefster] stelt hiertoe – samengevat – het volgende.
4.3.
[werkneemster] is niet-ontvankelijk in haar verzoek met betrekking tot de koopovereenkomst, nu het onderhavige verzoekschrift een verzoek ex artikel 7:681 BW betreft. Overigens betwist [werkgeefster] dat zij de genoemde zaken van [werkneemster] heeft gekocht of in bruikleen heeft gekregen.
4.4.
De door [werkneemster] in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst is niet de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, maar betreft een door [werkneemster] valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst. De boekhouder van [werkgeefster] , [boekhouder], heeft een aantal wijzingen doorgevoerd in de arbeidsovereenkomsten van de medewerkers van [werkgeefster] en heeft op 25 maart 2016 de nieuwe arbeidsovereenkomsten van de medewerkers (waaronder die van [werkneemster] ) per mail aan [werkgeefster] toegestuurd. [werkgeefster] verwijst in dat verband naar de door haar bij het verweerschrift overgelegde bijlagen 1, 3 en 4. De arbeidsovereenkomsten zijn op alle punten gelijk gebleven, maar er zijn twee bepalingen toegevoegd met betrekking tot oproepbepalingen en de intellectuele eigendomsclausule. [werkgeefster] beschikt niet meer over de afschriften van de ondertekende arbeidsovereenkomst met [werkneemster] , daar de map met deze overeenkomst onvindbaar is sinds de dochter van [werkneemster] zich heeft ziek gemeld en een aantal spullen heeft meegenomen. Hierom heeft [werkgeefster] de gemachtigde van [werkneemster] bij e-mail van 28 september 2017 verzocht een afschrift van de arbeidsovereenkomst te verstrekken. Dit verzoek is echter nimmer beantwoord. De door [werkneemster] overgelegde (valse) arbeidsovereenkomst wijkt op een aantal punten af van de door [werkgeefster] daadwerkelijk met [werkneemster] gesloten arbeidsovereenkomst. De nevenverzoeken van [werkneemster] zijn gelet op de valse arbeidsovereenkomst niet toewijsbaar. Er is namelijk geen aanvulling tot 100% van het salaris bij ziekte overeengekomen en ook de verzochte bonussen zijn niet overeengekomen. Bovendien zijn deze bonussen ongeloofwaardig. Overigens heeft [werkneemster] geen overuren doorgegeven.
4.5.
Er is wel degelijk sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het balletje is gaan rollen toen een andere medewerker van [werkgeefster] op 4 september 2017 ontslag op staande voet is aangezegd wegens onder meer diefstal. Naar aanleiding van dit ontslag is een intern onderzoek gestart om de schade vast te stellen die [werkgeefster] had geleden. Uit dat onderzoek kwamen een aantal feiten naar boven die aanleiding gaven het onderzoek uit te breiden naar andere medewerkers, waaronder [werkneemster] en haar dochter [dochter van werkneemster]. Toen is onder meer geconstateerd dat [werkneemster] het administratiesysteem heeft gemanipuleerd, contante gelden (deels) achterover heeft drukt en heeft gesjoemeld met facturen. [werkgeefster] verwijst in dat verband naar de door haar overgelegde verklaringen van klanten.
4.6.
Het ontslag is ook onverwijld gegeven. [werkgeefster] heeft de uitkomsten van het onderzoek overgedragen aan haar gemachtigde om te toetsen of er grond was voor een ontslag op staande voet. Dit gesprek heeft op 3 oktober 2017 plaatsgevonden, waarna [werkneemster] op 4 oktober 2017 is ontslagen.
4.7.
De billijke vergoeding moet worden afgewezen. Voor zover het ontslag op staande voet niet geldig is, moet de billijke vergoeding ook worden afgewezen, nu [werkneemster] haar arbeidsovereenkomst heeft vervalst.
4.8.
Nu het ontslag geldig is, is er geen reden voor toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Mocht het ontslag niet geldig blijken te zijn, is het toekennen van een dergelijke vergoeding in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.9.
Als de kantonrechter het gegeven ontslag vernietigt, dient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden, primair wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] , subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
4.10.
[werkneemster] heeft verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken. Wel erkent zij dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels dermate is verstoord, dat terugkeer naar de werkvloer, ook als zij op een gegeven moment weer arbeidsgeschikt zou zijn, niet in de rede ligt.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Naar de kantonrechter reeds ter zitting aan partijen heeft meegedeeld, zal geen voorlopige voorziening worden gegeven, omdat bij deze beschikking direct (op korte termijn) uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak.
5.2.
De kantonrechter zal [werkneemster] niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek betreffende de gestelde koopovereenkomst. Op grond van artikel 7:686a lid 3 BW kunnen in gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek zijn gebaseerd, daarmee verband houdende andere vorderingen worden ingediend. Wat betreft het verzoek ten aanzien van de gestelde koopovereenkomst is van een dergelijk verband naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende sprake.
5.3.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het op 4 oktober 2017 gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd. [werkneemster] heeft het verzoek op 1 december 2017 tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (volgens [werkgeefster] althans) is geëindigd.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Het ontslag is wel onverwijld gegeven, omdat het onderzoek naar de gedragingen van [werkneemster] is afgerond op 1 oktober 2017 en [werkgeefster] , na overleg met haar gemachtigde over de resultaten van dat onderzoek op 3 oktober 2017, het ontslag op 4 oktober 2017 en dus voldoende voortvarend heeft aangezegd. De dringende reden die aan het ontslag ten grondslag is gelegd, is echter niet komen vast te staan. Aan [werkneemster] wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en fraude door klanten te instrueren contant te betalen en de ontvangen gelden van de verschillende behandelingen niet dan wel niet geheel af te dragen aan cliënte. Daarnaast wordt haar verweten dat zij het digitale en administratiesysteem heeft gemanipuleerd om de diefstal te verbergen. Weliswaar geven de door [werkgeefster] overgelegde verklaringen van klanten aanleiding aan te nemen dat een deel van de betalingen contant werd gedaan en wekken de overgelegde uitdraaien uit het kassasysteem de suggestie dat niet alle betaalde bedragen in het systeem terecht zijn gekomen, maar dat dit aan manipulaties van [werkneemster] is te wijten en dat [werkneemster] zich het geld dat niet in het systeem terecht is gekomen heeft toegeëigend, althans niet heeft afgedragen aan [werkgeefster] , is door [werkgeefster] niet aangetoond. Nu aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt, is het primaire verzoek tot vernietiging van dat ontslag toewijsbaar. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt.
5.6.
[werkneemster] verzoekt aanvulling van haar Ziektewetuitkering tot 100% van het loon, zoals vermeld onder 7.8 van het verzoekschrift. Zij grondt dit verzoek op artikel 7 lid 1 van de door haar (als productie 1 bij het verzoekschrift) overgelegde arbeidsovereenkomst, waarvan [werkgeefster] heeft gesteld dat deze valselijk is opgemaakt. Volgens [werkgeefster] geldt tussen partijen de arbeidsovereenkomst zoals overgelegd als productie 1 bij het verweerschrift, waarin geen aanvullingsverplichting van de Ziektewetuitkering tot 100% van het loon is opgenomen. Het ondertekende exemplaar van deze arbeidsovereenkomst heeft [werkgeefster] naar zij heeft aangevoerd echter niet meer in haar bezit, omdat dit door de dochter van [werkneemster] zou zijn meegenomen. De kantonrechter is echter van oordeel dat het aan de werkgever is om de ondertekende exemplaren van de met haar medewerkers gesloten arbeidsovereenkomsten behoorlijk te bewaren en niet zodanig dat deze eenvoudig kunnen worden meegenomen. Hierom dient de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld welke arbeidsovereenkomst de juiste is voor risico van [werkgeefster] te komen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de arbeidsovereenkomst zoals overgelegd door [werkneemster] de juiste is. Nu in artikel 7 lid 1 van die arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werkgever bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet gedurende twee jaar 100% van het laatstgenoten salaris dient te betalen, is het betreffende verzoek van [werkneemster] toewijsbaar.
5.7.
Nu de primaire verzoeken zijn toegewezen, komen de subsidiair gedane verzoeken niet aan de orde.
5.8.
[werkneemster] vordert voorts betaling van de vaste overurenbonus ad € 5.000,- netto en de vaste jaarbonus behorend bij de functie van bedrijfsleider ad € 7.500 netto, zoals opgenomen in artikel 3 van de door haar overgelegde arbeidsovereenkomst. Gelet op hetgeen onder 5.6. van deze beschikking is overwogen, gaat de kantonrechter ervan uit dat deze bonussen daadwerkelijk tussen partijen zijn overeengekomen. Overigens heeft [werkneemster] ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk een aanzienlijk aantal overuren heeft gemaakt. De desbetreffende verzoeken zijn dan ook toewijsbaar.
5.9.
De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
5.10.
De kantonrechter merkt nog op dat [werkneemster] weliswaar in het lichaam van het verzoekschrift aanspraak heeft gemaakt op betaling van achterstallig vakantiegeld, maar dat dit verzoek in het ‘petitum’ van het verzoekschrift niet is opgenomen. Deze post komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de in het lichaam van het verzoekschrift opgenomen aanspraak op aanvulling van de Ziektewetuitkering tot 100% van het loon over de periode van 1 oktober 2017 tot de datum waarop het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgeefster] , omdat zij ongelijk krijgt.
het tegenverzoek
5.12.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen, dient de door [werkgeefster] verzochte verklaring voor recht dat [werkneemster] [werkgeefster] een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven te worden afgewezen. Om dezelfde reden is ook het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW niet toewijsbaar.
5.13.
Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst met ingang van 4 oktober 2017 niet rechtsgeldig is geëindigd, heeft [werkgeefster] verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd, is de voorwaarde waaronder [werkgeefster] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, vervuld. Dit verzoek dient dan ook te worden beoordeeld. [werkgeefster] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
5.14.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [werkneemster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [werkneemster] . Het verzoek is immers primair gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] en subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding en deze gronden staan los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
5.15.
Met betrekking tot de primaire grondslag van het verzoek overweegt de kantonrechter dat, gelet op hetgeen onder 5.5. en 5.6. van deze beschikking is overwogen, niet is komen vast te staan dat [werkneemster] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, dat van [werkgeefster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek is dan ook niet toewijsbaar op de daartoe aangevoerde primaire grondslag.
5.16.
Mede gelet op de verklaring van [werkneemster] ter zitting zoals vermeld onder 4.10. van deze beschikking, is de kantonrechter wel gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels zodanig is verstoord, dat van [werkgeefster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. Herplaatsing van [werkneemster] ligt naar het oordeel van de kantonrechter niet in de rede.
5.17.
Hieruit volgt dat de kantonrechter het verzoek van [werkgeefster] zal toewijzen. Nu van ernstig verwijtbaar handelen van [werkneemster] in de zin van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW niet is gebleken, zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 juni 2018.
5.18.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft [werkgeefster] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.19.
De kantonrechter is van oordeel dat het in de zaak van het tegenverzoek redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
verklaart [werkneemster] niet-ontvankelijk in haar verzoek betreffende de gestelde koopovereenkomst;
6.2.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.3.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [werkneemster] van de aanvulling van de Ziektewetuitkering tot 100% van het laatst verdiende loon, zoals vermeld onder 7.8 van het verzoekschrift (zijnde een restantbedrag van € 76,58 bruto over periode januari 2017 tot en met september 2017), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [werkneemster] van de vaste bonussen zoals vermeld onder 7.10 en 7.11 van het verzoekschrift, zijnde € 7.500,- netto en € 5.000,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag vaststelt op € 878,-, te weten:
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 800,- ;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.7.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2018;
6.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.9.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter, en op 20 april 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter