ECLI:NL:RBNHO:2018:2931

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
1580043917
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en mishandeling met vrijspraak voor poging verkrachting en zware mishandeling

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere zedendelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor aanranding en mishandeling van een vrouw, terwijl hij vrijgesproken werd van de poging tot verkrachting en poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 11 augustus 2017, waarbij de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 1], op straat volgde en haar in een steegje mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als een begin van uitvoering van verkrachting, maar dat er wel sprake was van aanranding. De verdachte werd ook veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een andere vrouw, [slachtoffer 2], die in haar slaap werd overvallen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en het DNA-onderzoek dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict bevestigde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800439-17 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Neervoort, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
- ‘ s nachts op straat die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd, heeft gevolgd, en/of
- toen die [slachtoffer 1] in een steegje liep, plotseling en onverhoeds, met kracht die [slachtoffer 1] in het kruis/bij haar vagina, heeft vastgepakt en/of betast, en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 1] met kracht tegen een schutting en/of naar de grond heeft geduwd, en/of
- met gebalde vuist(en) die [slachtoffer 1] met veel kracht meermalen tegen haar hoofd heeft gestompt,
(teneinde het verzet van die [slachtoffer 1] te breken),
en/of aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met kracht vastpakken en/of betasten van de vagina, althans in het kruis, van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het volgende:
hij, verdachte
- heeft ‘s nachts op straat gedurende enige tijd naast die [slachtoffer 1] gelopen en/of (vervolgens) gedurende enige tijd die [slachtoffer 1] gevolgd, en/of
- heeft die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of vervolgens een steeg ingetrokken/ingesleurd en/of die [slachtoffer 1] naar de grond geduwd/getrokken en/of tegen een muur geduwd en/of
- heeft die [slachtoffer 1] terwijl zij in een steegje liep, plotseling en onverhoeds, met kracht in het kruis/ bij haar vagina, vastgepakt en/of betast, en/of
- heeft (daarbij) die [slachtoffer 1] met kracht tegen een schutting en/of naar de grond geduwd, en/of
- heeft met gebalde vuist(en) die [slachtoffer 1] met veel kracht meermalen tegen haar hoofd gestompt
(teneinde het verzet van die [slachtoffer 1] te breken),
en/of aldus heeft hij, verdachte, voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie doen ontstaan;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met gebalde vuist(en) die [slachtoffer 1] met veel kracht meermalen tegen haar hoofd
gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen een schutting en/of naar de grond te duwen, en/of
- met gebalde vuist(en) die [slachtoffer 1] met veel kracht meermalen tegen haar hoofd te stompen en/of te slaan;
Feit 3:
Primair
hij op of omstreeks 26 mei 2017 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het likken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- het met zijn, verdachtes, tong aanraken van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- het met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het feit dat
hij, verdachte, ‘s nachts de woning en/of de slaapkamer van die [slachtoffer 2] is binnengedrongen, althans is binnen gegaan, en/of terwijl die [slachtoffer 2] sliep de deken en/of het laken heeft weggetrokken van haar lichaam en zeer onverhoeds bovengenoemde handeling(en) heeft verricht, waarbij de dochter (toen 7 jaar oud) van die [slachtoffer 2] zich in hetzelfde bed bevond,
en heeft hij, verdachte aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan ze zich niet kon onttrekken;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 mei 2017 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, zodat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het likken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- het met zijn, verdachtes, tong aanraken van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- het met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het opzet had seksueel binnen te dringen bij aangeefster [slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat [slachtoffer 1] uitgleed en hij haar overeind hielp waarna hij haar probeerde te zoenen, als ongeloofwaardig terzijde dient te worden gesteld, nu deze verklaring niet past bij de overige inhoud van het dossier.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte door tweemaal met een gebalde vuist in het gezicht te slaan van [slachtoffer 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door zijn handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, zodat sprake is van een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar een conclusie van de advocaat-generaal met vindplaats ECLI:NL:PHR:2018:101.
Ten aanzien van feit 3 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, nadat hij de woning van aangeefster [slachtoffer 2] was ingeslopen, bij haar seksuele handelingen heeft verricht. Aangezien [slachtoffer 2] op dat moment sliep, kon zij zich daaraan niet onttrekken zodat zij gedwongen was deze handelingen te ondergaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat het opzet van verdachte niet was gericht op het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bloed van verdachte dat op de broek van [slachtoffer 1] ter hoogte van het kruis is aangetroffen geen bewijs van aanranding oplevert, nu dat bloed door de worsteling daar terecht kan zijn gekomen. Dit wordt volgens de raadsvrouw ook ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , nu zij heeft verklaard dat zij verdachte in zijn gezicht heeft gekrabd ten gevolge waarvan verdachte kennelijk is gaan bloeden.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De mishandeling, zoals opgenomen onder feit 2 subsidiair, kan volgens de raadsvrouw bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3 primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake was van een situatie waarin [slachtoffer 2] door (bedreiging met) geweld of op andere wijze gedwongen werd tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen waaraan zij zich niet kon onttrekken, zodat verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet voldoende is vast komen te staan dat het DNA van verdachte middels zijn tong op de vagina of schaamstreek van [slachtoffer 2] terecht is gekomen, nu het mogelijk is dat er speeksel aan zijn hand via haar been en ondergoed daarheen is versleept. De raadsvrouw concludeert dat het onder 3 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, behoudens het likken en/of aanraken van de vagina en/of schaamstreek met de tong.
3.3.
Oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1.
Feiten 1 en 2
3.3.1.1. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
Zoals hierna uit 3.3.1.3 zal volgen, stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] een steeg in heeft gesleurd, haar tegen een muur heeft geduwd, geprobeerd heeft haar te zoenen en over haar broek heen in haar kruis heeft gegrepen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, hoe beangstigend deze ook voor aangeefster zijn geweest, op zich beschouwd naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering van verkrachting. Nu geen sprake is van fysieke handelingen die een toereikende basis vormen voor de slotsom dat verdachte aangeefster wilde dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte primair ten laste is gelegd, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
3.3.1.2. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer 1] met de achterkant van zijn hand heeft geslagen en niet, zoals gesteld door de officier van justitie, met gebalde vuisten. Mede op grond hiervan acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , nu het slaan met de achterkant van de hand, met de knokkels, tegen het gezicht van [slachtoffer 1] , naar de uiterlijke verschijningsvorm niet is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit kan anders zijn indien met kracht tegen kwetsbare delen van het gezicht zou zijn geslagen. Uit het bij [slachtoffer 1] ontstane letsel kan echter niet volgen dat verdachte met zodanige kracht heeft geslagen dat daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Nu op grond van de beschikbare bewijsmiddelen evenmin tot vol opzet kan worden geconcludeerd, zal verdachte derhalve van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.3.1.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 subsidiair en
feit 2 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
In de nacht van 11 augustus 2017 was aangeefster [slachtoffer 1] in Den Helder lopend onderweg naar huis. Een man begon haar te volgen. Hij zei:
“Ik ga je naar huis brengen”. [2] Hij liep naast haar op straat. [3] Aangeefster heeft hem afgekat, afgehouden en genegeerd. De man bleef mee lopen, maar ging uiteindelijk weg. Nadat aangeefster de brug was overgegaan, verscheen hij weer. [4] Hij werd een stuk opdringeriger, hij kwam voor haar en pakte haar. [5] Hij sleurde haar een steeg in. [6] Hij graaide over haar kleren heen in haar kruis en krabbelde. Aangeefster schreeuwde:
“Als je dit gaat doen, dan ga ik je krabben”en
“Ik ga je bijten”. De man heeft aangeefster vervolgens tegen een muur geduwd. [7] Hij trok aan haar en aangeefster viel op de grond. [8] Hij ging bovenop haar zitten en sloeg twee keer met de achterkant van zijn hand, met zijn knokkels, tegen haar hoofd. [9] Aangeefster heeft hierdoor rondom haar neus en rechteroog hematomen opgelopen. Ook heeft zij een opgezette bovenlip en onderlip waarbij een open wond aan de onderlip zichtbaar is. Op haar jukbeen en slaap is een zwelling/hematoom ontstaan. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die nacht met aangeefster in een steeg is geweest, dat hij heeft geprobeerd haar te zoenen en dat hij haar ‘goede klappen’ heeft gegeven. [11]
De spijkerbroek die aangeefster ten tijde van het feit droeg, is ter hoogte van het kruis bemonsterd. Het biologische spoor met SIN:AAKI8203NL#01 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, onder wie verdachte. [12]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair
In plaats van de bemonsterde bloedsporen die op de broek van aangeefster ter hoogte van het kruis zijn aangetroffen, die eveneens matchen met het DNA van verdachte en waarbij tevens de matchkans is berekend, namelijk kleiner dan 1 op 1 miljard, heeft de rechtbank het biologische spoor met SIN: AAKI8203NL#01 voor het bewijs gebezigd. Dit laatst genoemde spoor bevat geen bloed, zodat het door de raadsvrouw geopperde scenario, inhoudende dat het DNA van verdachte tijdens de worsteling op die plek op de broek terecht moet zijn gekomen, nadat verdachte als gevolg van krabletsel was gaan bloeden, ten aanzien van dit spoor niet aan de orde is. Nu verdachte voor dit spoor geen verklaring heeft kunnen geven en de rechtbank overigens geen aanleiding ziet te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster bij haar kruis heeft gepakt.
3.3.2.
Feit 3
3.3.2.1. Vrijspraak ten aanzien van feit 3 primair
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat van
dwingendoor geweld, een andere feitelijkheid of bedreiging daarmee, slechts sprake kan zijn als de verdachte door dat geweld, die andere feitelijkheid of de bedreiging daarmee opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de ontuchtige handelingen tegen de wil van dat slachtoffer heeft ondergaan. Dwingen wordt niet aanwezig geacht als het slachtoffer het dwangmiddel niet heeft bemerkt of niet als zodanig heeft ervaren. Er is dus niet alleen opzet op de dwang bij de verdachte vereist, maar ook bewustzijn van die dwang bij het slachtoffer.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, zoals hierna uit 3.3.2.2. volgt, is gebleken dat [slachtoffer 2] pas bemerkte dat verdachte ontuchtige handelingen bij haar verrichtte toen zij wakker werd, waarna verdachte daarmee is gestopt. Daaruit volgt dat aangeefster op het moment van die ontuchtige handelingen sliep en dat zij het handelen van verdachte op dat moment niet heeft bemerkt. Dat brengt met zich dat er in onderhavig geval geen sprake is van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
3.3.2.2. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 26 mei 2017 lag [slachtoffer 2] te slapen in haar bed in haar woning in Den Helder. Zij werd wakker van een warm, nat gevoel. Zij voelde een tong op haar vagina. [slachtoffer 2] keek om zich heen en zag naast haar bed een man. [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 mei 2017 de betreffende woning is ingelopen, dat hij daar op een bed een vrouw zag liggen en dat zij van hem wakker werd. [14]
Bij [slachtoffer 2] is op 26 mei 2017 in het kader van onderzoek zedendelicten materiaal afgenomen. [15] Tevens is de slip die [slachtoffer 2] na het feit aantrok, bemonsterd. In de bemonstering van deze slip is een aanwijzing voor speeksel aangetroffen in het midden van het kruis (AAKI8142NL#01). In de bemonstering van de buitenzijde van de vagina “nat” is eveneens een aanwijzing speeksel aangetroffen (ZAAC7755NL#01). In deze bemonsteringen is op basis van de gemeten hoeveelheid geïsoleerd mannelijk (Y-chromosomaal) DNA een aanwijzing verkregen voor een hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA. [16] Uit aanvullend onderzoek blijkt dat van het referentiemonster RGV971 van verdachte een Y-chromosomaal DNA-profiel is verkregen. Van het mannelijk DNA in de bemonsteringen ZAAC7755#01 en AAKI8142NL#01 zijn met elkaar matchende Y-chromosomale DNA-profielen verkregen. Deze Y-chromosomale DNA-profielen matchen met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat de bemonsteringen ZAAC7755NL#01 en AAKI8142#01 celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte. De onderzoeksresultaten van het Y-chromosomale DNA-onderzoek aan bemonstering AAKI8142NL#01 zijn zeer veel waarschijnlijker als het celmateriaal afkomstig is van verdachte (of van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man) dan als het celmateriaal afkomstig is van een willekeurig gekozen (niet in de mannelijke lijn aan verdachte verwante) man. [17]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 subsidiair
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende kort gezegd het ‘verslepen’ van het DNA van verdachte, wordt als onaannemelijk terzijde gesteld. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte steeds heeft verklaard nauwelijks herinneringen te hebben aan die nacht, afgezien van het in bed liggen naast een vrouw. Het alternatief scenario is dan ook gebaseerd op speculaties van de verdediging. Dit in tegenstelling tot aangeefster, die consequent heeft verklaard dat zij voelde dat verdachte aan haar vagina met zijn tong heeft gelikt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] .
De rechtbank constateert dat van de sporen AAKI8142NL#01 en ZAAC7755NL#01 een Y-chromosomaal profiel is verkregen, dat overeenkomt met het Y-chromosomale profiel van verdachte. Hoewel alleen ten aanzien van AAKI8142NL#01 een statistische evaluatie is gemaakt, geldt deze ook voor ZAAC7755NL#01, nu laatstgenoemd spoor hetzelfde Y-chromosomale profiel heeft als AAKI8142NL#01.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Subsidiair
hij op 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder, door geweld en andere feitelijkheden, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken en betasten van het kruis, van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld en andere feitelijkheden uit het volgende:
hij, verdachte
- heeft ‘s nachts op straat gedurende enige tijd naast die [slachtoffer 1] gelopen en gedurende enige tijd die [slachtoffer 1] gevolgd, en
- heeft die [slachtoffer 1] vastgepakt en vervolgens een steeg ingesleurd en aan die [slachtoffer 1] getrokken en tegen een muur geduwd en
- heeft die [slachtoffer 1] in een steeg, plotseling en onverhoeds, in het kruis, vastgepakt en betast,
en aldus heeft hij, verdachte, voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie doen ontstaan.
Feit 2:
Subsidiair
hij op 11 augustus 2017 in de gemeente Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen een muur en naar de grond te duwen, en
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen haar hoofd te slaan.
Feit 3:
Subsidiair
hij op 26 mei 2017 in de gemeente Den Helder, met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, zodat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het likken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en
- het met zijn, verdachtes, tong aanraken van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 2 subsidiair:
mishandeling;
Feit 3 subsidiair:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandelverplichting en een contact- en locatieverbod met zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft de rechtbank tevens verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, bij strafoplegging, een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Bij de oplegging van die voorwaarden stemt de raadsvrouw in met de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] midden in de nacht gevolgd en zich zeer hinderlijk en provocerend aan haar opgedrongen, terwijl zij veilig thuis probeerde te komen. Vervolgens heeft hij haar aangerand en mishandeld.
Verdachte heeft bij het slachtoffer [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen gepleegd, terwijl zij in haar eigen bed nietsvermoedend lag te slapen naast haar 7-jarige dochter.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van deze slachtoffers. Dergelijke feiten brengen gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak langdurige en ernstige psychische schade ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt ook dat zij behalve fysieke klachten een fundamenteel gevoel van onveiligheid aan het incident heeft overgehouden. [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting, middels tussenkomst van haar advocaat mr. M. Berbee, eveneens aangegeven dat zij zich sindsdien onveilig voelt.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij voor deze negatieve gevolgen ten aanzien van beide slachtoffers geen oog heeft gehad en zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 maart 2018, blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte acht geslagen op de psychologische Pro Justitia rapportage, gedateerd 15 maart 2018, opgemaakt door drs. [psycholoog] , GZ-psycholoog. Deze rapportage houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een stoornis in cannabisgebruik, matig, in gereguleerde omgeving en een stoornis in alcoholgebruik, licht, in gereguleerde omgeving en dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzen en gedragingen van verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, althans in enige mate. In de periode voorafgaand aan de feiten voelde verdachte zich niet lekker in zijn vel zitten. Gedemoraliseerd na confrontatie met een aantal teleurstellingen, die hij moeilijk kan verdragen en bij gebrek aan een zinvolle dagstructuur en een hoge financiële schuld wordt middelengebruik als voornaamste coping ingezet om spanningen te reguleren. Gezien zijn overwegend passieve en vermijdende copingstijl was verdachte niet bij machte om zich uit de impasse van somberheid, passiviteit en een toename van middelengebruik te ontworstelen. Onder invloed van overmatig alcoholgebruik in combinatie met wiet, wat bij verdachte waarschijnlijk ontremming tot gevolg heeft, is verdachte tot de feiten overgegaan. Ondanks dat algemeen verondersteld mag worden dat inname van een overmatige hoeveelheid alcohol, al dan niet in combinatie met misbruik van wiet gevolgen heeft voor de bewustzijnstoestand, was verdachte gezien de gebrekkige impulscontrole versterkt door het middelengebruik enigszins beperkt in zijn keuze- en wilsvrijheid. De rechtbank wordt dan ook geadviseerd om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over. De enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft een enigszins strafmatigend effect.
Bij het bepalen van de op te leggen straf weegt de rechtbank evenwel strafverzwarend mee dat verdachte, na het plegen van het feit jegens [slachtoffer 2] , zichzelf
nogmaalsin de situatie heeft gebracht van het onder invloed zijn van alcohol in combinatie met verdovende middelen waarna hij de feiten jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 20 maart 2018, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld, indien verdachte zal meewerken aan geïndiceerde interventies. Als verdachte hier niet aan meewerkt, wordt het risico op herhaling hoger ingeschat. De reclassering adviseert de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte gemotiveerd mee te werken aan deze behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, reeds omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van alle telkens primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daaraan zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Tevens acht de rechtbank het noodzakelijk om aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te verbinden. De rechtbank ziet geen noodzaak om het contactverbod als zelfstandige maatregel op te leggen. De rechtbank zal het door de officier van justitie eveneens gevorderde locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] niet opleggen, nu dit gelet op het reeds gehonoreerde contactverbod relatief weinig zou toevoegen terwijl dit voor verdachte en zijn familie een te grote inbreuk zou opleveren op zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank ziet eveneens af van het opleggen van een locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , nu zij, middels haar advocaat mr. J. van der Lem, ter terechtzitting heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben omdat verdachte haar woonlocatie niet kent.
De rechtbank zal, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan dit criterium wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan, aangezien er zonder de noodzakelijke behandeling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft, middels tussenkomst van haar advocaat mr. J. van der Lem, een vordering tot schadevergoeding van € 3.536,78 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • Kleding, schoeisel, sieraden € 229,00
  • Medische zorgkosten € 184,18
  • Kosten fysiotherapie € 363,50
  • Reiskosten € 160,10
  • Smartengeld € 2.600,00
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de post met betrekking tot de reiskosten nader gespecificeerd: € 99,52 betreft materiële schade en € 60,58 betreft proceskosten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij met betrekking tot de sieraden, sandalen en de kosten voor de fysiotherapie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu onduidelijk is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, dan wel rechtstreeks voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken een bedrag van € 800,00 passend is.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de materiële schade, behoudens de proceskosten, tot een bedrag van € 876,20 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 billijk voor gelet op de ernst van het gepleegde feit, de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 60,58.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft, middels tussenkomst van haar advocaat
mr. M. Berbee, een vordering tot schadevergoeding van € 1.573,53 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • Reiskosten € 73,53
  • Immateriële schade € 1.500,00
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.000,00 passend is, gelet op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2017.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit. Deze schadepost, die door de raadsvrouw niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade alleszins billijk voor gelet op de ernst van het gepleegde feit, de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 246, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na detentie zal melden bij de reclassering op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard. Hierna dient veroordeelde zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen en voorwaarden die door en/of namens de reclassering worden gegeven;
- zal meewerken aan een intakeprocedure bij GGZ Noord-Holland-Noord of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de daaruit eventueel voortvloeiende behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
 [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.876,20 (zegge: achtentwintighonderd zesenzeventig euro en twintig cent), bestaande uit
€ 876,20 (zegge: achthonderdzesenzeventig euro en twintig cent)als vergoeding voor de materiële en
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 60,58, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.876,20 (zegge: achtentwintighonderd zesenzeventig euro en twintig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
38 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.573,53 (zegge: vijftienhonderd drieënzeventig euro en drieënvijftig cent), bestaande uit
€ 73,53 (zegge: drieënzeventig euro en drieënvijftig cent)als vergoeding voor de materiële en
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.573,53 (zegge: vijftienhonderd drieënzeventig euro en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2018.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 19 september 2017 (dossierpagina 55).
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 19 september 2017 (dossierpagina 59).
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 19 september 2017 (dossierpagina 57).
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 19 september 2017 (dossierpagina 61).
6.Het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 11 augustus 2017 (dossierpagina 16).
7.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 21 december 2017 (dossierpagina 75).
8.Het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 11 augustus 2017 (dossierpagina 16).
9.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 19 september 2017 (dossierpagina 62).
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een consultbrief van de huisarts, d.d. 30 augustus 2017 (dossierpagina 78).
11.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport, d.d. 5 december 2017 (dossierpagina’s 181 en 182).
13.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 31 mei 2017 (dossierpagina’s 11 tot en met 14).
14.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een onderzoekset zedendelicten, d.d. 26 mei 2017 (dossierpagina’s 55 tot en met 62).
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport, d.d. 31 augustus 2017 (dossierpagina’s 91 tot en met 93).
17.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport betreffende Y-chromosomaal DNA-onderzoek, d.d. 22 december 2017 (dossierpagina’s 94 en 95).