In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines wegens instapweigering op een aansluitende vlucht van Amsterdam naar Portland. De passagiers, afkomstig uit Oekraïne, hadden tickets geboekt voor een vlucht van Kiev naar Portland met een tussenstop in Amsterdam. De eerste vlucht, uitgevoerd door KLM, arriveerde met een kleine vertraging in Amsterdam, maar de passagiers kregen geen toegang tot de aansluitende vlucht van Delta Air Lines naar Portland. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij instapweigering en annuleringen.
De kantonrechter heeft allereerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld op basis van de Brussel I bis-Verordening, aangezien Delta Air Lines in de procedure is verschenen. Vervolgens heeft de rechter beoordeeld of de vlucht onder de toepasselijkheid van de Verordening valt. De rechter concludeert dat de Verordening niet van toepassing is, omdat zowel de luchthaven van vertrek (Kiev) als de eindbestemming (Portland) buiten de EU liggen. Dit betekent dat de passagiers geen recht hebben op compensatie volgens de Verordening.
De vordering van de passagiers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Delta Air Lines. De rechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 200,00 en een nasalaris van € 50,00, voor zover daadwerkelijk nakosten door Delta Air Lines worden gemaakt. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op 28 maart 2018.