ECLI:NL:RBNHO:2018:2260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
6221158 \ CV EXPL 17-7101
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en bewijs van betaling

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Air Baltic Corporation wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Riga op 23 december 2016. De vlucht, met vluchtnummer BT620, arriveerde met een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Turku misten. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 1.031,25 aan compensatie, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

Air Baltic betwistte de vordering en stelde dat zij reeds op 24 januari 2017 aan haar compensatieverplichting had voldaan. De kantonrechter oordeelde echter dat Air Baltic onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de betaling daadwerkelijk was uitgevoerd. De rechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op de gevorderde compensatie, omdat Air Baltic niet had aangetoond dat zij bevrijdend had betaald.

De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, aangezien Air Baltic ongelijk kreeg. De beschikking werd uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg en is definitief, er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6221158 \ CV EXPL 17-7101
Uitspraakdatum: 28 maart 2018
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier 1]

2. [passagier 2]

beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier 3]

4. [passagier 4]

beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partijen
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A. Bos
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation,
Marupe district, LV-1053 Latvia
verwerende partij
verder te noemen: Air Baltic

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 8 september 2017;

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Air Baltic een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Baltic de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol naar Riga op 23 december 2016 met als geplande aankomsttijd 23:11 uur (vluchtnummer BT620) en vervolgens van Riga naar Turku (Finland, vluchtnummer BT359), hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht BT620 van Amsterdam naar Riga is vertraagd uitgevoerd en aangekomen op 24 december 2016 om 03:54 uur. Hierdoor hebben de passagiers de vlucht naar Turku gemist. Air Baltic heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Air Baltic gevorderd in verband met voornoemde vertraging.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken Air Baltic te veroordelen tot betaling van:
- € 1.031,25 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat Air Baltic vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,-- per passagier. Daarnaast vorderen de passagiers van Air Baltic betaling van € 31,25 aan verzorgingskosten die zij door de vertraging van de vlucht hebben moeten maken, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air Baltic betwist de vordering. Zij voert aan dat zij reeds op
24 januari 2017 aan haar compensatieverplichting jegens de passagiers heeft voldaan.

4.De beoordeling

4.1.
Air Baltic is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 7 aanhef en lid 1, sub b, tweede streepje van de Brussel I bis-Verordening in combinatie met het bepaalde in het Rehder-arrest (zaak C-204/08) van het Hof, de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem, bevoegd is van het geschil kennis te nemen, nu de plaats van vertrek van het betreffende vliegtuig Schiphol was.
4.2.
Air Baltic erkent de vordering. De vraag die voorligt is of Air Baltic bevrijdend heeft betaald aan de passagiers en derhalve niets meer aan hen verschuldigd is. De passagiers hebben gesteld dat Air Baltic betaling heeft toegezegd, maar dat de betaling ondanks herhaaldelijk aandringen niet is uitgevoerd. Air Baltic heeft ter onderbouwing van haar verweer een e-mail van 19 januari 2017 aan (de gemachtigde van) de passagiers en een betaalopdracht aan de Swedbank van 24 januari 2017 overgelegd. De kantonrechter oordeelt dat op basis van deze stukken niet kan worden vastgesteld dat de betaalopdracht ook is uitgevoerd. Tegenover de betwisting door de passagiers heeft Air Baltic onvoldoende aangetoond dat zij reeds bevrijdend aan de passagiers heeft betaald. Indien mocht blijken dat dit wel het geval is en Air Baltic dit kan aantonen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een verklaring van de bank en/of een bankafschrift, dan gaat de kantonrechter ervan uit dat de passagiers erkennen dat Air Baltic aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. In deze procedure moet het er echter voor worden gehouden dat Air Baltic de vordering van de passagiers (nog) niet (volledig) heeft betaald. Nu Air Baltic voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als niet weersproken toewijsbaar.
4.3.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers onvoldoende hebben aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van Air Baltic, omdat zij ongelijk krijgt.
4.5.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen (formulier D van bijlage IV van de verordening) aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air Baltic tot betaling aan de passagiers van € 1.031,25 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air Baltic tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 223,00 aan griffierecht en € 100,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open