ECLI:NL:RBNHO:2018:2249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
5668310 \ CV EXPL 17-771
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van luchtvaartclaim wegens buitengewone omstandigheden bij vertraging

In deze zaak hebben de passagiers, die pro se en als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen optreden, een vordering ingesteld tegen Air Europa wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vertraging was het gevolg van een medische noodsituatie aan boord van de voorgaande vlucht, wat door Air Europa werd aangeduid als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid die niet door Air Europa kon worden voorkomen. De kantonrechter verklaarde de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering voor zover zij als wettelijk vertegenwoordigers optreden, omdat zij niet beschikten over de vereiste machtiging. De vordering van de passagiers werd afgewezen en de proceskosten werden aan hen opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5668310 \ CV EXPL 17-771
Uitspraakdatum: 28 maart 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier 1]

2.
[passagier 2]
beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor hun minderjarige kinderen
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3]beiden wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Europa Líneas Aéreas Sociedad Anónima Unipersonal
gevestigd te Schiphol, Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Air Europa
gemachtigde mr. N. Bekri

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 december 2016 een vordering tegen Air Europa ingesteld. Air Europa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Air Europa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Air Europa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Europa de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Madrid met vlucht UX1098 en vervolgens van Madrid naar Miami met vlucht UX0097 op 22 juni 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht UX1098 van Amsterdam naar Madrid is vertrokken met een vertraging van 1 uur en 52 minuten. Hierdoor hebben de passagiers de vlucht naar Miami gemist. Air Europa heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht. De passagiers zijn op 23 juni 2016 met een vertraging van 21 uur en 18 minuten in Miami gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Air Europa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air Europa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat Air Europa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Air Europa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
Air Europa betwist de vordering. Op het verweer van Air Europa wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De passagiers hebben woonplaats in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 4 eerste lid, van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) de Nederlandse rechter en op grond van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meer in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland [afdeling Privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem] bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Voor zover de passagiers in deze procedure namens hun minderjarige kinderen als wettelijk vertegenwoordigers optreden, dienen zij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu deze machtiging ontbreekt, zal de kantonrechter de passagiers, voor zover zij optreden in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen, niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Miami, zodat Air Europa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air Europa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.4.
Air Europa heeft aangevoerd dat het toestel dat op 22 juni 2016 vlucht UX1098 van Amsterdam naar Madrid zou uitvoeren op de direct voorgaande vlucht (vlucht UX1091 van Madrid naar Amsterdam) was vertraagd vanwege een medische noodsituatie die zich voordeed bij één van de passagiers. Air Europa heeft ter onderbouwing hiervan een verslag overgelegd van de purser, [naam purser]. De passagiers betwisten niet dat sprake is geweest van een onwel geworden passagier op de voorgaande vlucht, maar menen dat een dergelijke gebeurtenis bij de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij hoort en dat een luchtvaartmaatschappij daar rekening mee dient te houden. De kantonrechter volgt de passagiers hierin niet. Het onwel worden van een passagier betreft een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen en die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Het onwel worden van een passagier vormt dan ook een buitengewone omstandigheid. De buitengewone omstandigheid had naar het oordeel van de kantonrechter niet door Air Europa kunnen worden voorkomen. Bovendien is de gezagvoerder bevoegd om de maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid en de veiligheid van de passagiers aan boord van het vliegtuig te waarborgen. De beslissingen van de gezagvoerder dienen terughoudend te worden getoetst. Dat de beslissing om terug te keren naar de gate vanwege de onwel geworden passagier niet door het gezaghebbende personeel van het toestel zou zijn genomen, hebben de passagiers niet aannemelijk gemaakt. Air Europa heeft in dit verband gewezen op het door haar overgelegde verslag van de purser. Hieruit volgt dat een medepassagier te hulp is geschoten en dat hij heeft geadviseerd terug te keren naar de terminal. Anders dan de passagiers betogen, volgt hieruit naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de purser zich heeft laten overrompelen door de te hulp schietende medepassagier, noch dat het cabinepersoneel niet goed voorbereid zou zijn op dit soort situaties.
4.5.
De passagiers hebben gesteld dat kostbare tijd verloren is gegaan doordat het EHBO-kistje onbruikbaar was, omdat de sleutel niet op het kistje paste. Air Europa heeft hier tegen ingebracht dat het probleem met het slot van het EHBO-kistje irrelevant is geweest voor de onderhavige vertraging. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Air Europa voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet opengaan van het EHBO-kistje geen invloed heeft gehad op de beslissing om terug te keren naar de gate en de onwel geworden passagier van boord te halen, zodat dit niet tot een extra vertraging heeft geleid. Voorts wordt overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de koffers van de van boord gaande passagiers verkeerd waren gelabeld. Gelet op het verweer van Air Europa en de verder niet onderbouwde stelling van de passagiers, kan echter naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat de vertraging voornamelijk hierdoor is veroorzaakt. Weliswaar kan het verkeerd labelen van de koffers op zichzelf worden aangemerkt als een operationeel probleem dat inherent is aan de uitoefening van een luchtvaartmaatschappij, maar niet aannemelijk is geworden dat deze omstandigheid in het onderhavige geval er meer dan marginaal - laat staan hoofdzakelijk - aan heeft bijgedragen dat het vliegtuig niet tijdig in Amsterdam was om de vlucht van de passagiers uit te voeren. De conclusie is dat Air Europa voldoende heeft onderbouwd dat sprake was van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen. Het feit dat de buitengewone omstandigheid zich niet op de vlucht in kwestie maar op voorafgaand aan de direct voorafgaande vlucht heeft voorgedaan, doet aan het voorgaande niet af nu deze omstandigheid gevolgen had voor de vluchtuitvoering van Air Europa.
4.6.
Air Europa heeft voorts voldoende aangetoond dat zij de vertraging van de voorgaande vlucht en de vlucht in kwestie zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen niet heeft kunnen vermijden. Air Europa heeft aangevoerd dat zij op Amsterdam niet over een zodanige vloot beschikt dat een ander toestel vlucht UX1098 wel op het geplande tijdstip kon uitvoeren. Voorts was het toestel dat de vlucht zou uitvoeren reeds gereed gemaakt om naar Amsterdam te vliegen, waardoor het laten overvliegen van een ander toestel vanuit de hoofdbasis in Spanje en/of vanuit enige andere luchthaven naar Amsterdam geen optie was, omdat een nieuw in te zetten toestel sowieso later zou aankomen. De passagiers hebben het een en ander niet betwist. Zij stellen echter dat Air Europa onvoldoende reservetijd in acht heeft genomen om de vlucht vanuit Amsterdam tijdig te kunnen uitvoeren en beroepen zich daarbij op het Eglitis-arrest van het Hof (C-294/10) van 12 mei 2011. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat vlucht UX1091 met een vertraging van 1 uur en 45 minuten op Amsterdam aankwam. Gelet hierop is er, anders dan de passagiers hebben betoogd, geen sprake van een geringe vertraging waardoor de vlucht vanuit Amsterdam niet tijdig kon vertrekken. Dat op Madrid onvoldoende overstaptijd was ingepland om de aansluitende vlucht naar Miami te halen, is gesteld noch gebleken.
4.7.
Omdat het beroep van Air Europa op buitengewone omstandigheden slaagt, zal de vordering van de passagiers pro se jegens Air Europa worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat zij ongelijk krijgen. De door Air Europa gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen ( [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ) niet-ontvankelijk in hun vordering;
5.2.
wijst de vordering van de passagiers (pro se) af;
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Air Europa worden vastgesteld op een bedrag van € 350,00 salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter