ECLI:NL:RBNHO:2018:1250
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.F. Miedema
- H.M. van Dam
- A. Stefels
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de gemeenschap van goederen en de rol van privévermogen bij onroerende zaken
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van de gemeenschap van goederen na hun echtscheiding. De man stelde dat hij een onroerende zaak voor meer dan de helft met zijn privévermogen had verworven, en dat deze daarom buiten de gemeenschap van goederen zou moeten blijven op grond van artikel 1:95 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat hij bij de verkrijging van het perceel en de woning meer dan de helft heeft gefinancierd met privévermogen. De financiering van zijn aandeel in het perceel was destijds gedaan met een hypothecaire lening bij de bank, en voor de bouw van de woning was ook een hypothecaire lening afgesloten bij een besloten vennootschap. De rechtbank concludeert dat de hypothecaire leningen en de vorderingen van de ouders op een later tijdstip zijn afgelost met schenkingen, maar dat dit niet betekent dat de onroerende zaak buiten de gemeenschap van goederen valt. De rechtbank benadrukt dat het moet gaan om een samenstel van rechtshandelingen die gelijktijdig plaatsvinden, wat in deze zaak niet het geval is. De woning wordt aan de man toegedeeld, maar hij moet de helft van de waarde van de woning minus het vergoedingsrecht aan de vrouw voldoen. De rechtbank heeft de wijze van verdeling vastgesteld en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.