In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de afwikkeling daarvan. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 februari 2015. De vrouw, verweerder in cassatie, is niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Procureur-Generaal heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de toepassing van artikel 80a lid 1 RO in zaken die betrekking hebben op personen- en familierecht, met name in het kader van huwelijkse voorwaarden en de afwikkeling daarvan. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.