ECLI:NL:RBNHO:2018:11853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2041
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over kinderbijslag en co-ouderschap tussen gescheiden ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderbijslag tussen eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser, die in 2002 is gehuwd met [derde belanghebbende], heeft twee kinderen. Na de scheiding in augustus 2015 heeft de SVB de kinderbijslag stopgezet, omdat er onduidelijkheid was over de verblijfplaats van de kinderen. Eiser heeft in 2016 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar deze werd buiten behandeling gesteld. De SVB heeft later de kinderbijslag aan [derde belanghebbende] toegekend, wat leidde tot een geschil over de verdeling van de kinderbijslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van co-ouderschap, waarbij de kinderen om de week bij beide ouders verbleven. De rechtbank oordeelde dat de SVB ten onrechte had overwogen dat eiser geen recht had op kinderbijslag, omdat de kinderen in gelijke mate door beide ouders werden verzorgd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de SVB vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op 50% van de kinderbijslag voor de kinderen over de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017. Tevens is de SVB veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. B.F. Eblé),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen over de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017.
Bij besluit van 21 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is [derde belanghebbende] verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser is op 2 april 2002 gehuwd met [derde belanghebbende] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] . Eiser en [derde belanghebbende] hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen. De kinderbijslag werd uitbetaald aan [derde belanghebbende] .
1.2
Sinds augustus 2015 leven eiser en [derde belanghebbende] gescheiden van elkaar. Vanwege onduidelijkheid bij verweerder over de verblijfplaats van de kinderen en het uitblijven van informatie daarover heeft verweerder de betaling van de kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal 2015 stopgezet.
1.3
Eiser heeft begin 2016 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend en daarbij aangegeven dat sprake is van co-ouderschap. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 6 mei 2016 buiten behandeling gesteld, omdat onvoldoende informatie voorhanden was. Ook heeft verweerder op grond van deze omstandigheid bij besluit van 12 mei 2016 aan [derde belanghebbende] het recht op kinderbijslag definitief beëindigd met ingang van het vierde kwartaal van 2016.
Bij brieven van 22 juli 2016 heeft verweerder bij eiser en [derde belanghebbende] nadere informatie opgevraagd om het recht op kinderbijslag te kunnen beoordelen. Omdat de gevraagde informatie niet werd gegeven, heeft verweerder een nieuwe aanvraag van eiser bij besluit van 24 oktober 2016 wederom niet in behandeling genomen. Ook heeft verweerder [derde belanghebbende] bericht dat de gevraagde informatie niet is ontvangen.
1.4
Verweerder heeft [derde belanghebbende] op 4 november 2016 telefonisch meegedeeld te wachten met uitbetalen van de kinderbijslag tot aan de beschikking van de familierechter inzake de echtscheidingsprocedure en dat deze beschikking zal worden gevolgd, ook wat betreft het verleden. Bij besluit van 24 november 2016 heeft verweerder [derde belanghebbende] vervolgens meegedeeld dat het bedrag van de kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] niet wordt uitbetaald. Daarbij is aangegeven dat nog steeds onduidelijk is wie van de ouders recht heeft op kinderbijslag en met ingang van welke datum en dat daarom nog geen beslissing omtrent het recht op kinderbijslag kan worden genomen. Voorts heeft verweerder in de brief aangegeven de betaling van de kinderbijslag tot aan de beschikking van de familierechter te zullen tegenhouden.
1.5
[derde belanghebbende] heeft vervolgens op 9 januari 2017 verweerder bericht dat met eiser overeenstemming is bereikt met betrekking tot de uitbetaling van de kinderbijslag vanaf het laatste kwartaal van 2015, namelijk dat de kinderbijslag op een aparte kinderbijslagrekening wordt gestort waarover beiden kunnen beschikken middels een bankpas. [derde belanghebbende] heeft daarbij de brief van de gemachtigde van eiser van 1 december 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser akkoord gaat met dit voorstel. [derde belanghebbende] heeft vervolgens in april 2017 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, waarbij zij heeft aangegeven dat de kinderen bij haar wonen. Op 24 mei 2017 heeft eiseres een wijziging van het rekeningnummer, het rekeningnummer dat in haar brief van 9 januari 2017 is vermeld, doorgegeven. In een interne notitie van verweerder van 24 mei 2017 is het volgende vermeld: “
Aanvraagster stuurt ons stukken waaruit blijkt dat kinderen bij haar verblijven. Zij staan bij haar ingeschreven. Stukken van advocaat zijn ook meegestuurd. Het recht had niet gestopt hoeven worden. De kb had 50/50 betaald kunnen worden aan de ouders.”
1.6
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 31 mei 2017 aan [derde belanghebbende] met terugwerkende kracht vanaf het vierde kwartaal van 2015 de volledige kinderbijslag toegekend voor [naam 1] en [naam 2] . Vlak voor de zitting bij de rechtbank inzake de echtscheidingsprocedure is eiser hiervan op de hoogte geraakt. Eiser heeft vervolgens op 19 september 2017 telefonisch contact met verweerder hierover gehad, waarbij hij heeft aangegeven dat aan hem was verteld dat de betaling van de kinderbijslag zou worden aangehouden in afwachting van de beschikking van de rechtbank. Daarbij heeft hij opgemerkt dat [derde belanghebbende] niet de volledige zorg heeft over de kinderen, maar dat sprake is van co-ouderschap. In een telefoongesprek tussen verweerder en eiser van 26 september 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de kinderbijslag aan [derde belanghebbende] is toegekend, op grond van de brief van de advocaat van eiser van 1 december 2016. Eiser heeft toen aangegeven dat hij niet beschikt over een bankpas van de kinderbijslagrekening. Bij brief van 27 september 2017 heeft verweerder dit aan eiser bevestigd. In een telefoongesprek van 28 september 2017 heeft eiser verweerder verder meegedeeld dat hij uiteindelijk niet akkoord is gegaan met het voorstel om de kinderbijslag op een aparte rekening te storten. Verweerder heeft in de telefoongesprekken toegegeven dat de kinderbijslag niet zonder nader onderzoek op deze rekening gestort had mogen worden.
1.7
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 29 september 2017 aan [derde belanghebbende] de betaling van de kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2017 opgeschort in afwachting van de rechtelijke beschikking inzake de echtscheiding.
1.8
Op 1 november 2017 heeft de familierechter van deze rechtbank de echtscheiding van eiser en [derde belanghebbende] uitgesproken. In deze beschikking is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“2.4.2. Vast staat dat [naam 1] en [naam 2] sinds ruim twee jaar de ene week bij de vrouw verblijven en de andere week bij de man.
2.4.3.
Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat de huidige co-ouderschapsregeling, die al ruim twee jaar op de hiervoor omschreven wijze wordt uitgevoerd, op zich goed verloopt. Voorts hebben beide kinderen in raadkamer aangegeven de huidige regeling te willen handhaven.
2.5.2.
Aangezien er sprake is van een co-ouderschapsregeling waarbij partijen de zorg voor de minderjarigen bij helfte delen, gaat de vraag waar de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben in feite slechts om op welk adres zij ingeschreven.
2.6.14.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen zal met ingang van de datum van deze beschikking zo worden verdeeld dat [naam 1] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en [naam 2] bij de man. Het uitgangspunt is dat de ouder bij een kind staat ingeschreven, de kinderbijslag voor dat betreffende kind ontvangt. Indien partijen overeenkomen dat slecht een van beiden de kinderbijslag voor beide kinderen zal ontvangen, moeten zij hiertoe een verzoek indienen bij de SVB. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kinderbijslag op haar rekening wordt overgemaakt, zal dan ook worden afgewezen.De rechtbank:3.3. bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:de minderjarigen verblijven de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw.
1.9
[derde belanghebbende] heeft desgevraagd bij brief van 10 november 2017 aan verweerder onder meer aangegeven dat de kinderbijslag vanaf 1 november 2017 zal worden verdeeld tussen haar en eiser en heeft daarbij de beschikking van de rechtbank overgelegd.
1.1
Bij brief van 24 november 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat, omdat tot de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2017 het co-ouderschap niet was vastgelegd in overeenkomst of rechterlijke beschikking, beoordeeld dient te worden wie van de ouders de hoogste bijdrage heeft geleverd in het onderhoud van de kinderen. Die ouder krijgt de volledige kinderbijslag. Eiser en [derde belanghebbende] zijn dan ook verzocht om een kostenspecificatie te maken van de uitgaven die zij hebben gedaan voor de kinderen over de periode van 1 oktober 2015 en dit te onderbouwen met bewijsstukken. Eiser en [derde belanghebbende] hebben hierop gereageerd.
1.11
Eiser heeft op 28 december 2017 opnieuw kinderbijslag aangevraagd met ingang van het vierde kwartaal 2015.
1.12
Bij besluit van 11 januari 2018 heeft verweerder [derde belanghebbende] meegedeeld dat gebleken is dat zij de hoogste bijdrage heeft geleverd in het onderhoud van de kinderen en dat er daarom geen gevolgen zijn voor de aan haar uitbetaalde kinderbijslag over de periode van het vierde kwartaal 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser over de periode vanaf het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] , omdat is gebleken dat [derde belanghebbende] in deze periode de hoogste bijdrage heeft geleverd in de kosten van het onderhoud van de kinderen.
2.2
Bij besluiten van 17 januari 2018 is aan eiser kinderbijslag toegekend vanaf het eerste kwartaal 2018 voor [naam 2] en aan [derde belanghebbende] voor [naam 1] .
2.3
Verweerder heeft het primaire besluit na bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat tot de beschikking van de rechtbank van 1 november 2017 het co-ouderschap niet was vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke beschikking. In de periode daarvoor is geen sprake van co-ouderschap, omdat eiser en [derde belanghebbende] daar niet gezamenlijk zijn uitgekomen. In dat geval komt de kinderbijslag toe aan de persoon die de hoogste bijdrage in het onderhoud van het kind heeft geleverd. Uit de door eiser en [derde belanghebbende] overgelegde stukken is gebleken dat [derde belanghebbende] de hoogste bijdrage heeft geleverd. Om die reden heeft eiser geen recht op 50% van de kinderbijslag voor de kinderen vanaf het vierde kwartaal van 2015.
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij recht heeft op de helft van de kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] vanaf het vierde kwartaal van 2015. Verweerder heeft eiser en [derde belanghebbende] meegedeeld dat de kinderbijslag niet zal worden uitbetaald totdat duidelijkheid zou zijn over het recht op kinderbijslag met de beschikking in de echtscheidingsprocedure. Uit de interne notitie van 24 mei 2017 volgt dat het recht nooit gestopt had hoeven worden en de kinderbijslag 50/50 had kunnen worden uitbetaald. Verweerder had gelet hierop de volledige kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal 2015 niet aan [derde belanghebbende] mogen uitbetalen. Uit de beschikking van de rechtbank volgt bovendien dat reeds vanaf het vierde kwartaal van 2015 sprake is van co-ouderschap. De situatie na de beschikking van 1 november 2017 is niet anders dan daarvoor. Indien sprake is van co-ouderschap is sprake van het in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Uit de beleidsregels van verweerder en de bedoeling van de wetgever valt niet af te leiden dat in geval van co-ouderschap wordt uitbetaald aan degene die het meeste heeft uitgegeven aan de kinderen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte beoordeeld wie van de ouders het meeste heeft bijgedragen aan het onderhoud van de kinderen.
4.1
In geschil is de vraag of verweerder aan eiser op goede gronden aan eiser geen kinderbijslag heeft toegekend voor de kinderen in de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017. Hierbij zijn volgende bepalingen van belang.
4.2
Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de AKW wordt, indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de AKW, wordt, indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, de kinderbijslag betaald waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
Ingevolge artikel 18, zevende lid, van de AKW kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
4.3
De nadere en aanvullende regels zijn neergelegd in het Besluit uitvoering kinderbijslag. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag, wordt, indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald. tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald
4.4
Verweerder heeft beleid vastgelegd met betrekking tot de uitbetaling van kinderbijslag in geval van gescheiden huishoudens, de beleidsregel Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096) vastgesteld. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘Een kind kan ook (beurtelings) tot twee huishoudens behoren. Dit doet zich voor bij co-ouderschap. Op grond van artikel 10, eerste lid, Besluit uitvoering kinderbijslag is sprake van co-ouderschap als beide ouders een kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke uitspraak overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Als in de overeenkomst of rechterlijk uitspraak geen verdeling van de kinderbijslag is overeengekomen, dan betaalt de SVB de kinderbijslag waarop één van beide ouders recht heeft in gelijke mate uit aan beide ouders, De kinderbijslag waarop de andere ouder recht heeft, betaald de SVB in dat geval niet uit. (...)
Voor de interpretatie van het begrip 'overwegend in gelijke mate verzorgen' in de zin van artikel 10, eerste lid, Besluit uitvoering kinderbijslag valt de SVB terug op het beleid in SB1014 over tot het huishouden behoren. Dit houdt in dat het kind afwisselend in overwegend gelijke mate de nachtrust moet doorbrengen bij beide ouders. Als het kind aan deze voorwaarde voldoet, dan neemt de SVB aan dat de verzorging en het onderhoud zijn verdeeld zoals is vastgelegd in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. De SVB gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak.’
4.5
Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat de hoofdregel is dat als twee personen recht hebben op kinderbijslag voor hetzelfde kind en het kind afwisselend tot beide huishoudens behoort, de kinderbijslag wordt uitbetaald aan de degene die de hoogste bijdrage in het onderhoud van het kind levert. Uitzondering hierop is dat het recht op kinderbijslag gelijk verdeeld wordt over beide personen, wanneer op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking sprake is van het overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden van het kind, het zogenoemde co-ouderschap. Uit het beid van verweerder leidt de rechtbank voorts af dat volgens verweerder van ‘overwegend in gelijke mate verzorgen’ sprake is wanneer het kind afwisselend in gelijke mate de nachtrust doorbrengt bij beide ouders. Dit is ook vermeld op de aanvraagformulieren gegeven toelichting over het co-ouderschap, namelijk dat sprake is van co-ouderschap als “
u en de ouder gescheiden wonen van elkaar en samen het ouderlijk gezag hebben en uw kind afwisselend, ongeveer even vaak, bij u en de andere ouder woont.” Dat betekent dat indien is vastgesteld dat sprake is van co-ouderschap niet meer van belang is hoeveel de ouder bijdraagt in de kosten van het onderhoud van het kind.
5.1
De rechtbank overweegt verder als volgt. Niet in geschil is dat de kinderen, vanaf het moment dat eiser en [derde belanghebbende] gescheiden wonen, om de week bij eiser en [derde belanghebbende] verblijven. In de beschikking van 1 november 2017 van deze rechtbank is dit ook bevestigd. Dat de beschikking van de familierechter pas dateert van 1 november 2017 betekent niet dat in de periode daarvoor niet kan worden uitgegaan van co-ouderschap. Uit de – hierboven weergegeven – tekst van de beschikking kan immers naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat reeds vanaf het moment dat eiser en [derde belanghebbende] gescheiden wonen sprake is van co-ouderschap.
5.2
Gelet op het beleid van verweerder is dan ook hiermee sprake van afwisselend in gelijke mate de nachtrust doorbrengen bij beide ouders en daarmee van het overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden van de kinderen. De beoordeling wie de hoogste bijdrage levert of heeft geleverd in het onderhoud van de kinderen hoeft dan ook niet te worden verricht. Indien sprake is van co-ouderschap wordt immers verondersteld dat dit in gelijke mate geschiedt. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag had eiser over de periode in geding recht op 50% van de kinderbijslag voor beide kinderen. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat geen sprake is geweest van co-ouderschap in de periode in geding.
5.3
Voorts acht de rechtbank het volgende van belang. Uit alle in het dossier bevindende correspondentie en telefoonnotities tussen verweerder en eiser en [derde belanghebbende] , kan de rechtbank niet anders afleiden dat, indien verweerder niet bij besluit van 31 mei 2017 had besloten de kinderbijslag met terugwerkende kracht tot het vierde kwartaal van 2017 uit te betalen aan [derde belanghebbende] , maar de beschikking van de rechtbank had afgewacht, zoals met partijen was afgesproken, verweerder de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2015 voor de helft zou hebben uitbetaald aan eiser. Daarbij is van belang dat uit de stukken is gebleken dat verweerder heeft erkend dat verweerder zonder nader onderzoek de kinderbijslag heeft uitbetaald aan [derde belanghebbende] . Verweerder is er namelijk vanuit gegaan dat ook eiser de beschikking zou krijgen over de kinderbijslag, omdat deze zou worden uitbetaald op een rekening waarover de ouders gezamenlijk de beschikking zou hebben. Dat blijkt ook uit de interne notitie van 24 mei 2017. Pas nadat eiser verweerder heeft laten weten dat hij niet over de kinderbijslag kon beschikken en dat hij niet akkoord was gegaan met het voorstel de kinderbijslag op een gezamenlijke rekening te laten storten, is verweerder een onderzoek gestart naar de onderhoudsbijdrage, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat beoordeeld dient te worden wie de hoogste onderhoudsbijdrage heeft geleverd. In de eerdere correspondentie heeft verweerder dit standpunt nimmer ingenomen.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, nu het besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser over de periode van het vierde kwartaal 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017 recht heeft op 50% van de kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] .
7. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende. [derde belanghebbende] is in deze procedure terecht als derde-belanghebbende aangemerkt, nu het betreft het recht op kinderbijslag ten aanzien van de gezamenlijke kinderen van eiser en haar. Hetgeen [derde belanghebbende] heeft aangevoerd in deze procedure, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is echter in deze procedure niet bevoegd om over de gevolgen van de uitkomst van deze beroepzaak voor de reeds aan haar uitbetaalde bedragen aan kinderbijslag over bovengenoemde periode te oordelen. Dat is de bevoegdheid van verweerder.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. De rechtbank stelt deze gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,-). Van door een derde beroepsmatig gemaakte proceskosten in bezwaar is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat eiser over de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde
kwartaal van 2017 recht heeft op 50% van de kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] ;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.002,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.