ECLI:NL:RBNHO:2018:11784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot heropening clubhuis Hells Angels Haarlem na sluiting op basis van openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van de Stichting Hells Angels te Haarlem tegen de afwijzing van hun verzoek om heropening van hun clubhuis. Het clubhuis was eerder gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na vaststelling van ernstige verstoringen van de openbare orde door criminele activiteiten die vanuit het clubhuis plaatsvonden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester het verzoek om heropening terecht had afgewezen, omdat het herstel van de openbare orde ten minste twee jaar zou duren en deze termijn nog niet was verstreken. De rechtbank benadrukte dat de sluiting niet als een punitieve maatregel moet worden gezien, maar als een noodzakelijke maatregel voor het herstel van de openbare orde. Eiseres had niet voldoende argumenten aangedragen om de sluiting op te heffen, en de rechtbank vond het niet onredelijk dat verweerder geen gesprek met eiseres wilde aangaan over voorwaarden voor heropening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, wat betekent dat de sluiting van het clubhuis voortduurt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Badhoevedorp
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1018

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen

Stichting Hells Angels , te Haarlem , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C. van der Velde),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Biezenaar).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 21 juli 2017 verzocht om opheffing van de sluiting van het pand op perceel [perceel] (hierna: het clubhuis). Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 2 oktober 2017 (het primaire besluit) afgewezen. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
Het beroep is op 13 juni 2018 door de rechtbank op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is eigenaar van het clubhuis. Het clubhuis is door verweerder voor onbepaalde tijd gesloten op grond van het inmiddels onherroepelijk geworden besluit van 26 januari 2017.
1.2
Uit het besluit tot sluiting blijkt dat verweerder de bevoegdheid daartoe heeft ontleend aan het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet, de artikelen 2:30 en 2:75 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haarlem (Apv) en de artikelen 125,174 en 174a van de Gemeentewet. Voorts blijkt uit het besluit dat verweerder bij de sluiting de Beleidsregels Handhaving Opiumwet (de Beleidsregels) betrokken heeft.
1.3
Verweerder is blijkens het sluitingsbesluit overgegaan tot sluiting omdat in het clubhuis in strijd met de Drank- en Horecawet alcoholische drank werd verkocht zonder vergunning en omdat er vanuit het clubhuis criminele activiteiten hebben plaatsgevonden, waaronder het verkopen en verstrekken van drugs, het aanwezig hebben van wapens en bedreiging en afpersing. Volgens het besluit tot sluiting houdt Hells Angels Haarlem zich stelselmatig bezig met criminele activiteiten in georganiseerd verband. Hells Angels Haarlem wordt ervan verdacht een criminele organisatie te vormen die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven, waaronder geweld en intimidatie. Deze criminele activiteiten vormen volgens verweerder een ernstig gevaar voor de openbare orde. Omdat het clubhuis een centrale rol vervult als vaste ontmoetings- en vergaderplaats voor Hells Angels Haarlem waar de leden tenminste elke week zijn en waar (buitenlandse) gasten kunnen worden ontvangen, speelt het clubhuis volgens verweerder een belangrijke rol in de criminele activiteiten van Hells Angels Haarlem . Daarom, en omdat ook in het clubhuis sprake is van criminele activiteiten, is verweerder overgegaan tot sluiting van het clubhuis voor onbepaalde tijd. Uit het besluit tot sluiting blijkt voorts dat verweerder bij de sluiting nog van belang heeft geacht dat Hells Angels Haarlem er alles aan doet om de zaken die zich in en rond het clubhuis afspelen aan het gezag van de overheid te onttrekken, door het clubhuis in de nachtelijke uren door de leden te laten bewaken, door het gebruik van beveiligingscamera’s, door de politie te weren, door de leden een zwijgplicht op te leggen en door vernietiging van telefoongegevens. In het besluit tot sluiting is verder vermeld dat op voorhand moeilijk is te bepalen na afloop van welke periode de openbare orde in en rondom dit pand zal zijn hersteld. Zodra naar het oordeel van verweerder de openbare orde niet langer vereist dat deze sluiting wordt voortgezet, zal verweerder de sluiting opheffen.
2.1
Eiseres heeft verweerder verzocht de sluiting op te heffen.
2.2
Met het primaire besluit is het verzoek tot opheffing van de sluiting afgewezen omdat de openbare orde volgens verweerder nog niet is hersteld. Ook het verzoek van eiseres aan verweerder om voorstellen te doen ten aanzien van de maatregelen die getroffen moeten worden ter bescherming van de openbare orde zodat het pand weer heropend kan worden heeft verweerder afgewezen. In de omstandigheid dat een omgevingsvergunning is verleend voor herstel van het dak ziet verweerder geen aanleiding om de sluiting op te heffen, omdat over noodzakelijke herstelwerkzaamheden nadere afspraken kunnen worden gemaakt zonder dat dit gevolgen heeft voor de sluiting.
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder in afwijking van het advies van de bezwarencommissie gesteld geen aanleiding te zien om met eiseres een gesprek aan te gaan over opheffing van de sluiting. Verweerder heeft gesteld dat pas na de termijn van twee jaar, als genoemd in de Beleidsregels, aanleiding zou bestaan om eiseres in de gelegenheid stellen om hem ervan te overtuigen dat er geen gevaar meer bestaat dat de openbare orde door opheffing van de sluiting zal worden verstoord. De burgemeester zal dan bepalen of de sluiting kan worden opgeheven of dat de voortzetting van de sluiting van het clubhuis nog langer noodzakelijk is, aldus het bestreden besluit.
3. Eiseres heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder het verzoek om opheffing had moeten toewijzen. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder het verzoek om opheffing van eiseres niet heeft mogen afwijzen zonder met eiseres in gesprek te gaan over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te komen tot een opheffing van de sluiting.
4. De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot sluiting van het clubhuis onherroepelijk is. De rechtbank dient bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om opheffing van de sluiting daarom uit te gaan van de aan de sluiting van het clubhuis ten grondslag gelegde verstoring van de openbare orde en de rechtmatigheid van de sluiting voor onbepaalde tijd. De stelling van eiseres dat de gestelde verstoring van de openbare orde geen sluiting rechtvaardigde en de stelling dat verweerder niet voor onbepaalde tijd had mogen sluiten zal de rechtbank daarom passeren. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de sluiting voor onbepaalde tijd, zoals verweerder ook heeft gesteld, niet betekent dat dat het clubhuis voor altijd is gesloten. Er kan immers om opheffing worden verzocht en er kan tot opheffing worden besloten.
5. Ter zitting heeft verweerder de afwijzing van het verzoek om opheffing van de sluiting van het clubhuis nader toegelicht. Volgens verweerder heeft hij niet bedoeld om onder verwijzing naar de Beleidsregels te stellen dat een verzoek tot opheffing alleen kan worden gedaan als een periode van twee jaar sinds de sluiting is verstreken. Volgens verweerder moet een eerder gedaan verzoek ook inhoudelijk worden beoordeeld. Verweerder stelt dat ook te hebben gedaan. Volgens verweerder weegt het belang van de openbare orde, gelet op de gronden voor sluiting, binnen de periode van twee jaar na de sluiting wel extra zwaar. Er zal niet snel aangenomen kunnen worden dat het belang van de openbare orde moet wijken voor het belang bij opheffing van de sluiting, zeker niet zolang eiseres het gebruik van het clubhuis als clubhuis voor Hells Angels Haarlem wil voortzetten. Eiseres zal de eerste twee jaar na de sluiting volgens verweerder daarom met zwaarwegende argumenten moeten komen om verweerder te bewegen tot opheffing van de sluiting. Van zulke zwaarwegende argumenten is verweerder niet gebleken. Het verzoek is daarom afgewezen.
6.1
De rechtbank stelt vast dat deze nadere motivering van de afwijzing van het verzoek om opheffing van de sluiting niet is opgenomen in het bestreden besluit. Daarin is immers het standpunt ingenomen dat de openbare orde in ieder geval ten minste twee jaar nodig heeft om te herstellen en dat een verzoek om opheffing van de sluiting daarom, zoals ook in de Beleidsregels is bepaald, pas daarna kan worden gedaan.
6.2
De rechtbank ziet hierin grond om het bestreden besluit te vernietigen vanwege strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat voorschrijft dat het besluit op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven en overweegt hiertoe als volgt.
7. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de rechtbank de sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet op terughoudende wijze dient te toetsen. De burgemeester mag blijkens de Memorie van toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, (Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, blz.5) bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Deze terughoudende toets geldt eveneens voor sluiting door de burgemeester op grond van het bepaalde in de artikelen 174a van de Gemeentewet en 2:75 van de Apv en voor besluiten op een verzoek tot opheffing van een sluiting. Beoordeeld moet derhalve worden of verweerder het verzoek tot opheffing van de sluiting in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
8. Het eerst ter zitting door eiseres gedane beroep op de onschuldpresumptie slaagt niet, omdat aan de nu ter beoordeling voorliggende besluitvorming niet ten grondslag is gelegd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag de vaststelling dat de openbare orde door gedragingen in en vanuit het clubhuis ernstig is verstoord, hetgeen volgt uit het onherroepelijk besluit tot sluiting. De rechtbank ziet daarom geen grond om de stukken afkomstig uit de strafrechtelijke procedure bij de beoordeling van de besluitvorming over de weigering om de sluiting op te heffen buiten beschouwing te laten.
9.1
Verweerder heeft in de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de sluiting van het clubhuis een zodanig ernstige verstoring van de openbare orde gezien, dat verweerder ervan is uitgegaan dat het in beginsel ten minste twee jaar zal duren voordat de openbare orde in voldoende mate is hersteld. Dit uitgangspunt komt de rechtbank op zichzelf niet onredelijk voor. De rechtbank acht in dit verband van belang dat niet alleen de aangetroffen hoeveelheid drugs die als handelsvoorraad dient te worden aangemerkt aanleiding is geweest voor de sluiting, maar ook de verdenking van andere (ernstige) misdrijven die in of vanuit het clubhuis zouden zijn gepleegd door leden van Hells Angels Haarlem . Daarbij komt dat alle leden en eiseres werden en worden verdacht van het plegen van (ernstige) strafbare feiten, dat alle leden van Hells Angels Haarlem strafrechtelijk worden vervolgd, dat enkele van de negen (toenmalige) leden ook nu nog gedetineerd zijn en dat de detentie van de overige leden alleen onder strikte voorwaarden (contactverbod, gebiedsverbod en enkelband) in afwachting van een uitspraak van de strafrechter is opgeheven.
9.2
De rechtbank acht daarbij van belang dat het uitgangspunt dat herstel van de openbare orde tenminste twee jaar zal duren niet betekent dat, zoals eiseres heeft gesteld, (het voortduren van) de sluiting als punitieve sanctie dient te worden aangemerkt. Zoals verweerder heeft aangegeven wordt immers ook bij een verzoek om opheffing van de sluiting gedaan binnen de termijn van twee jaar inhoudelijk beoordeeld of de noodzakelijk geachte herstel van de openbare orde aan opheffing van de sluiting in de weg staat. Bij het nemen van een besluit over opheffing van de sluiting staat dus niet bestraffing maar herstel van de openbare orde centraal.
10. Gelet op het uitgangspunt dat herstel van de openbare orde tenminste twee jaar zal duren, komt het de rechtbank niet onredelijk voor dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij in ieder geval gedurende die periode - en zeker niet zolang eiseres het gebruik van het pand als clubhuis voor Hells Angels Haarlem wil voortzetten - niet gehouden is om voorwaarden te stellen om opheffing mogelijk te maken, maar dat het aan eiseres is om feiten, omstandigheden en argumenten aan te dragen die opheffing van de sluiting rechtvaardigen. Dat verweerder binnen de termijn van twee jaar na de sluiting geen gesprek met eiseres wil aangaan over de voorwaarden voor opheffing van de sluiting komt de rechtbank daarom ook niet onredelijk voor.
11.1
Dat verweerder in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van het verzoek om opheffing van de sluiting geen aanleiding heeft gezien om de belangen bij opheffing van de sluiting zwaarder te laten wegen dan het belang bij herstel van de openbare orde, komt de rechtbank evenmin onredelijk voor. Daartoe is het volgende redengevend.
11.2
De enkele stelling dat de kaderleden van Hells Angels Haarlem zijn geroyeerd en geen toegang meer zullen krijgen tot het clubhuis, leidt niet tot het oordeel dat verweerder om die reden het belang van eiseres bij het hervatten van het gebruik van het pand als clubhuis van Hells Angels Haarlem zwaarder had moeten laten wegen dan het belang bij (het herstel van) de openbare orde. Hierbij acht de rechtbank enerzijds van belang dat eiseres het royement en de toegangsontzegging niet concreet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt, en anderzijds dat het royement en de toegangsontzegging niet de garantie bieden dat na ingebruikname van het clubhuis door (overige leden van) Hells Angels Haarlem geen verstoring van de openbare orde meer zal plaatsvinden. De rechtbank benadrukt in dit verband nogmaals dat eiseres en alle leden van Hells Angels Haarlem , en niet alleen de drie (kader-)leden die geroyeerd zouden zijn, strafrechtelijk worden vervolgd. De stelling van eiseres dat de grondslag voor de sluiting niet meer actueel is door tijdsverloop en de aangevoerde gewijzigde omstandigheden volgt de rechtbank alleen al daarom niet.
11.3
In het feit dat de buurtbewoners verweerder vanwege een gevoel van onveiligheid schriftelijk hebben verzocht om opheffing van de sluiting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de sluiting van het clubhuis op te heffen. Zoals verweerder heeft gesteld in de schriftelijke beantwoording van dat verzoek ligt het bij een gevoel van onveiligheid in de rede om de politie in te schakelen, niet om de sluiting van het clubhuis op te heffen.
11.4
Ook in de stelling dat er dringend onderhoud aan het clubhuis nodig is ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder de sluiting van het clubhuis dient op te heffen, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat noodzakelijk onderhoud aan het pand ondanks de sluiting zal worden toegestaan.
12. Gelet op het al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen besluiten om het verzoek van eiseres om opheffing van de sluiting van het clubhuis af te wijzen. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder dit besluit in beroep van een afdoende motivering heeft voorzien. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand laten. Dit betekent dus dat het clubhuis gesloten blijft.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,00 vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.004,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. M.P. de Valk en
mr. L. van Dijk, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.