ECLI:NL:RBNHO:2018:11642

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
HAA 18/582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de geldigheid van een parkeervergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 64,17 omvatte, werd opgelegd op 6 januari 2018, omdat eiser geen parkeerbelasting had voldaan voor zijn voertuig. Eiser stelde dat hij in het bezit was van een parkeervergunning die geldig was vanaf 1 januari 2018, en verzocht om vernietiging van de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de parkeervergunning pas op 8 januari 2018 had verlengd, na het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelde dat aan een parkeervergunning geen rechten kunnen worden ontleend voor de periode voorafgaand aan de aanvraag en betaling van de verschuldigde belasting. Aangezien eiser de parkeerbelasting niet had voldaan op het moment van de naheffingsaanslag, beschikte hij niet over een geldige parkeervergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de naheffingsaanslag.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige verlenging en betaling van parkeervergunningen in relatie tot de heffing van parkeerbelasting. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 januari 2018 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 64,17, bestaande uit € 2,17 parkeerbelasting en € 62,00 naheffingskosten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018 te Haarlem. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R. Wittenberg.

Overwegingen

Feiten
1. Op 23 november 2017 is een bericht verzonden aan eiser waarin staat vermeld dat hij in het bezit is van een parkeervergunning welke geldig is tot het einde van het jaar. In dit bericht staat ook vermeld hoe de vergunning vanaf 1 december 2017 kan worden verlengd.
2. Op 6 januari 2018 om 11:17 uur heeft een parkeercontrole plaatsgevonden aan de [A ADRES] . De parkeercontroleur constateerde dat ten behoeve van eisers auto, een witte [A AUTOMERK] met kenteken [A KENTEKEN] , geen parkeerbelasting was voldaan en heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

Geschil3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4. Eiser stelt dat hij in het bezit is van een parkeervergunning die geldig is vanaf 1 januari 2018. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de naheffingsaanslag.
5. Verweerder stelt dat de parkeervergunning pas na het opleggen van de naheffingsaanslag is verlengd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2018 van de gemeente Zaanstad (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
“Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.”
8. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, is de a-belasting niet verschuldigd, indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de b-belasting is voldaan. Uit het stelsel van de Verordening blijkt dat, indien de b-belasting niet of niet-tijdig is voldaan of indien niet overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorwaarden is geparkeerd, voor het parkeren de
a-belasting is verschuldigd.
9. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat de auto van eiser stond geparkeerd op een plaats en tijdstip waarvoor parkeerbelasting was verschuldigd. Voorts is niet in geschil dat de parkeerbelasting niet was voldaan door middel van het in werking stellen van de aanwezige parkeerapparatuur. Ook is niet in geschil dat eiser de parkeervergunning voor het jaar 2018 op 8 januari 2018 heeft verlengd en pas nadien heeft betaald.
10. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser overgelegde afdruk van de website van de gemeente Zaanstad weliswaar volgt dat zijn parkeervergunning geldig is vanaf 1 januari 2018, maar dat hij deze pas op 8 januari 2018 heeft verlengd. Aan een parkeervergunning kunnen geen rechten worden ontleend voor de tijd voorafgaande aan de aanvraag van de vergunning en de betaling van de daarvoor verschuldigde belasting.
11. Nu eiser de onder b van artikel 2 van de Verordening bedoelde belasting op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag nog niet had voldaan, beschikte hij op dat moment niet over een geldige parkeervergunning. Hij was dan ook gehouden voor het parkeren van zijn auto de onder a van artikel 2 van de Verordening bedoelde belasting te voldoen en omdat hij dat niet heeft gedaan, is de naheffingsaanslag op goede gronden opgelegd.
12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.