ECLI:NL:RBNHO:2018:11578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
15/168454-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opiumwet, bewijsmiddelverweer met betrekking tot doorzoeking van een mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het binnenbrengen van ongeveer 639 gram cocaïne op 21 augustus 2018 te Schiphol en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 27,5 gram cocaïne op 24 augustus 2018 te Kampen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 30 november 2018 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden vanwege bewijsuitsluiting met betrekking tot de doorzoeking van zijn mobiele telefoon. De verdediging stelde dat de verdachte onder dwang zijn pincode had gegeven, wat in strijd zou zijn met het Nemo Tenetur-beginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de Kmar bevoegd was om, met toestemming van de officier van justitie, de vingerafdruk van de verdachte te gebruiken om de smartphone te ontgrendelen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van de drugs die door een medeverdachte werden meegenomen en dat hij een actieve rol had gespeeld in de invoer van de cocaïne. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-168454-18 (P)
Uitspraakdatum: 14 december 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Hagemeijer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 639 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Kampen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 28,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat (als gevolg van bewijsuitsluiting) niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de invoer van cocaïne, ook niet in voorwaardelijke vorm.
3.3.
Bewijsmiddelverweer
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de informatie die in de smartphone van verdachte (merk: Samsung, type GM-G950F) is aangetroffen, moet worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft de raadsman het volgende betoogd.
Het onderzoek aan de telefoon van verdachte is onrechtmatig geweest. Verdachte heeft de pincode van zijn telefoon niet vrijwillig gegeven, maar onder dreiging van fysieke dwang. Immers werd gedreigd onder dwang de vingerafdruk van verdachte te gebruiken om zijn telefoon te ontgrendelen. Enkel om het uitoefenen van fysieke dwang te voorkomen heeft verdachte de pincode van zijn telefoon gegeven. Nu de pincode van de telefoon is verkregen als gevolg van het uitoefenen van ongeoorloofde pressie, is er sprake van handelen in strijd met het Nemo Tenetur beginsel en dient dit als onherstelbaar vormverzuim te worden beschouwd. Als gevolg van dit vormverzuim kan de door verdachte gegeven verklaring (het noemen van de pincode) alsmede de als rechtstreeks gevolg daarvan verkregen vruchten (de resultaten van het onderzoek in de telefoon) niet worden gebruikt voor het bewijs. Maar ook de Samsung zelf is onrechtmatig doorzocht, aldus de raadsman. De doorzoeking daarvan met behulp van gespecialiseerde software is immers een meer dan beperkte inbreuk op de privacy van verdachte en daarvoor biedt artikel 94 Sv onvoldoende grondslag, zo betoogt hij.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat verdachte niet in volledige vrijwilligheid zijn pincode heeft gegeven juist is. De vraag die voorligt is of de Kmar, nadat toestemming was verkregen van de officier van justitie, tegen de zin van een verdachte zijn biometrische gegevens mocht gebruiken voor het ontgrendelen van een smartphone.
Handelen in strijd met art 2 A/B/C Opiumwet, waarvan verdachte werd verdacht, zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis kan worden toegepast (art 67 Wetboek van Strafvordering) en de invoer van harddrugs is
een feit waarvoor maximaal 12 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd.
In het Wetboek van Strafvordering is niet voorzien in een specifieke regeling voor het
ontgrendelen van smartphones door middel van biometrische toegangsverschaffing door een
verdachte. Dit hoeft op zich niet in de weg te staan aan het toepassen van een bepaald
opsporingsmiddel, zoals bekend biedt artikel 3 politiewet voor een aantal opsporingshandelingen voldoende basis. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de jurisprudentie over de inzet van de stille sms (Arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1569 ) en de imsi-catcher (arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1562).
Voorts bevat het Wetboek van Strafvordering specifieke regelingen voor de opgehouden
(art 61a Sv) en in verzekering gestelde (art 62 Sv) verdachten. In art 61a Sv wordt geregeld dat de verdachte die wordt opgehouden voor onderzoek bij een verdenking van een misdrijf genoemd in art 67 Sv onder meer (de opsomming is niet limitatief) het bevel tot medewerking aan het afknippen/scheren van haren, het opnemen van lichaamsmaten en dragen van bepaalde kleding of vasthouden van attributen kan worden gegeven. Artikel 62 Sv ziet op de in verzekering gestelde verdachte, aan de bevoegdheden van artikel 61a Sv worden maatregelen toegevoegd met betrekking tot de wijze van vrijheidsbeneming. In artikel 62 Sv wordt bepaald dat deze maatregelen alleen met (mondelinge) toestemming van de officier van justitie kunnen worden opgelegd.
Ten tijde van de hierboven beschreven gebeurtenis was verdachte in de onderhavige zaak opgehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gehandeld in strijd met het Nemo Tenetur beginsel en was de Kmar bevoegd om – met toestemming van de officier van justitie – onder dwang de vingerafdruk af te nemen van verdachte teneinde de smartphone te ontgrendelen. Een dergelijk bevel is vergelijkbaar met het (onder dwang) afnemen van vingerafdrukken voor opsporingsonderzoek. Het gaat om biometrisch materiaal wat onafhankelijk van de wil van verdachte bestaat en wat zonder zijn medewerking zou kunnen worden verkregen (hetgeen in geval van ontgrendeling van de telefoon door een wachtwoord anders is). De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat er een zwaarwegend belang bestond om de telefoon te ontgrendelen (nu verdachte werd opgehouden voor een ernstig strafbaar feit) en de inbreuk op de lichamelijke integriteit gering is. Dat verdachte uiteindelijk – en dus in zekere zin niet geheel vrijwillig – zijn wachtwoord heeft gegeven, maakt dan ook niet dat sprake is van een vormverzuim. Het verweer slaagt niet.
Verder is er evenmin grond om het onderzoek aan de Samsung onrechtmatig te achten. Als al sprake is van een meer dan geringe inbreuk op de privacy van verdachte, dan was de opsporingsambtenaar niet zelfstandig bevoegd om de Samsung te doorzoeken. In het onderhavige geval staat evenwel vast dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven voor het onderzoek aan de Samsung, hetgeen voor dat onderzoek voldoende legitimatie biedt. Rechterlijke tussenkomst is daarvoor niet vereist (vgl. ECLI:NL:HR:2017:584).
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelenbijlage, die aan dit vonnis is gehecht, zijn opgenomen.
3.5.
Bewijsoverweging feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op Schiphol een vriendin heeft opgehaald voor een vriend van hem en dat hij van haar een foto had gezien, maar dat dit nog niet betekent dat hij wist dat zij drugs bij zich had.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen echter van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de [medeverdachte 1] drugs bij zich had. Allereerst is in de telefoon van verdachte een afbeelding aangetroffen van een witkleurig blok dat naar het oordeel van de rechtbank gelijkenis vertoont met een kiloblok cocaïne. Ook is een gesprek aangetroffen waarin hij ene [naam] vraagt: ‘stuur dat ding’, waarop hij een foto van [medeverdachte 1] ontvangt, waarna hij haar aankomsttijd vraagt en krijgt van deze [naam] . [medeverdachte 1] heeft daarbij verklaard dat een rasta de zeepjes (die de drugs bevatten) zou komen ophalen en haar bij de voornaam zou aanspreken, hetgeen ook daadwerkelijk zo is gegaan op Schiphol. Alleen al daaruit moet de conclusie worden getrokken dat verdachte als afhaler van de drugskoerier is betrokken bij het transport en dus opzet heeft gehad op de invoer van de drugs. De rechtbank is in die overtuiging gesterkt doordat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar niet kenden, verdachte Schiphol ijlings is ontvlucht en er in de woning van verdachte cocaïne en dealer-benodigdheden werden aangetroffen, zoals weegschalen en wikkels. Ook het medeplegen van de opzettelijke invoer acht de rechtbank bewezen, nu verdachte zich daaraan samen met anderen (in elk geval met [medeverdachte 1] ) schuldig heeft gemaakt.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 21 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 639 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
2
hij op 24 augustus 2018 te Kampen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 27,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
2
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging niet uit te gaan van de LOVS-oriëntatiepunten in geval van een organisatie. Verder is sprake van verouderde documentatie, aldus de raadsman.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) invoer van in totaal 639 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 27,5 gram cocaïne in zijn woning.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte (ten aanzien van het eerste feit) feitelijk is opgetreden als afhaler van de koerier en aldus een zodanige rol in de organisatie vervult, dat hij zelf niet het grootste risico heeft gelopen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte kennelijk een organiserende en begeleidende rol in deze cocaïnesmokkel had. Zo is het verdachte die vooraf heeft gevraagd om informatie te sturen over de koerier en haar aankomsttijd;
- de [medeverdachte 2] heeft meegevraagd naar Schiphol;
- de [medeverdachte 2] heeft opgehaald en naar Schiphol heeft vervoerd;
- het eerste contact heeft gelegd met de koerier;
- de koerier en de [medeverdachte 2] op Schiphol enige tijd heeft vergezeld, waarbij verdachte ook aanwijzingen met betrekking tot de te volgen route heeft gegeven en
- instructies heeft gegeven aan [medeverdachte 2] om de koerier met de trein te vervoeren naar zijn huis in Zwolle.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging derhalve tot uitgangspunt de LOVS-oriëntatiepunten die van toepassing zijn bij een georganiseerd verband.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van Opiumwetdelicten is veroordeeld. Nu deze veroordelingen langer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank deze omstandigheid niet ten nadele van verdachte meewegen bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 10 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mrs. P.H. Lauryssen en M.S. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2018.
Mr. de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bewijsmiddelenbijlage
Parketnummer: 15-168454-18
[verdachte]
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
De onder 8 en 20 in deze aanvulling genoemde schriftelijk stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1:

1.Verklaring van verdachte ter terechtzitting

De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 30 november 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:

Het klopt dat ik op 21 augustus 2018 met de auto naar Schiphol ben gegaan samen met [medeverdachte 2] om een mevrouw op te halen. Ik heb die mevrouw gesproken op Schiphol. Zowel [medeverdachte 2] als ik kenden de vrouw niet. Ik had [medeverdachte 2] gevraagd mee te gaan. Het klopt dat ik “een rasta” ben en dat ik een foto van [medeverdachte 1] had gezien. Ik ben op Schiphol [naam] tegengekomen, daarna ben ik weggegaan.

2.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen d.d. 21 augustus 2018. (Proces-verbaal Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , mutatienr: [nummer] ) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een van hen:

[medeverdachte 2] verklaarde dat hij vandaag tezamen met [verdachte] naar de luchthaven Schiphol was gekomen om een nicht van [verdachte] op te halen. Wij, verbalisanten, toonden verdachte [medeverdachte 2] een afbeelding van een persoon afkomstig uit het politioneel systeem BVIB. Hierop hoorden wij hem zeggen dat dit [verdachte] betrof.

3.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] op 23 augustus 2018 (Proces-verbaal Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de door [medeverdachte 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:

Pagina 2:
Ik was op dinsdagmorgen 21 augustus 2018 om iets voor half zes op Schiphol. [verdachte] en ik zijn samen in zijn oude grijze auto gekomen. [verdachte] kwam mij bij mij thuis ophalen, in [plaats] . Het was bijna een uur rijden. [verdachte] was rond 5:50 uur op Schiphol aan het bellen. Hij zei dat die dame zo zou aankomen. [verdachte] vroeg mij om een bagagekarretje te regelen, dat heb ik gedaan. Op weg naar de auto keek ik om en toen was [verdachte] verdwenen. We moesten toen met de trein. Ik heb kaartjes gekocht. [verdachte] belde mij op en zei dat ik haar mee moest nemen naar mijn huis en dat hij haar bij mij thuis zou ophalen. Die dame wist donders goed waar ze mee bezig waren. [verdachte] had mij niet gezegd, dat hij ineens weg moest. Hij stopte het telefoongesprek plotseling.
Pagina 5:
U houdt mij voor dat u uit de getoonde politiefoto [verdachte] heeft geïdentificeerd als: [verdachte] . U vraagt mij waar het "nichtje" van [verdachte] (de dame) vandaan kwam. Zij kwam van [plaats] , zij is Antilliaanse. Wij stonden vanaf twintig over vijf of zo al in aankomsthal 4.
Ik ken die dame niet. [verdachte] heeft me haar naam gezegd, maar dat kan ik me niet herinneren.
Ik heb haar meegenomen naar [plaats] . [verdachte] was opeens weg. Hij belde mij vervolgens twee keer. Hij zei dat het beter was om met de trein naar huis te gaan. Ik moest de dame meenemen naar mijn huis, daar zou ze opgehaald worden. Ik vroeg hem: “maar we zijn toch met de auto”. Hij zei: “niet te veel vragen”. Toen ik verder wilde vragen, gooide hij de telefoon erop.
Pagina 6:
Hij belde me nog een keer op om te vragen of ik geld had voor de trein. Ik heb ja gezegd.
Pagina 7:
U houdt mij voor dat volgens de dame die wij hebben afgehaald, [verdachte] haar bij haar voornaam zou noemen op het moment dat wij elkaar zouden zien. Hij had niet haar naam gezegd onderweg naar Schiphol. Ik hoorde wazig iets toen [verdachte] en de dame elkaar ontmoetten. Ik hoorde niet goed wat hij zei tegen haar. U houdt mij voor dat ik eerder heb aangegeven dat wij met zijn drieën met de trein zouden vertrekken en dat ik niet wist wat er met de auto zou gebeuren. [verdachte] had eerder gezegd dat hij eten ging halen. [verdachte] had mij toen voor de tweede keer gebeld en gezegd dat wij zelf met de trein moesten gaan, ook vroeg hij of ik daar geld voor had.

4.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] op 30 augustus 2018 (Proces-verbaal Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de door [medeverdachte 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:

Pagina 2:
Ik heb tweemaal geld overgemaakt voor [verdachte] via het GWK. Het is zijn geld. Ik stuurde dat op naar zijn zoon die op [plaats] woont. De laatste keer was drie weken geleden. [verdachte] is geen vriend van mij, maar een kennis. Zijn zoon heet [naam] . Ik denk dat ik 400 of 500 euro naar hem heb overgemaakt.

5.Proces-verbaal

Een proces-verbaal aanhouding Belastingdienst/Douane d.d. 21 augustus 2018. (Proces-verbaal Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , proces-verbaalnummer: 2018-0203-08768)
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een van hen:
Pagina. 1:
Wij, verbalisanten, hebben op 21 augustus 2018 op Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer een verscherpte douanecontrole uitgevoerd op vlucht [nummer] vanuit Curaçao.
Pagina 2:
Bij deze controle werden in de koffer van een passagier, genaamd [medeverdachte 1] een aantal doosjes zeep aangetroffen. Na het openen van één van de doosjes bleek dat hierin een stukje zeep zat met daarin vermoedelijk cocaïne. Hierop heb ik, verbalisant, [medeverdachte 1] aangehouden.
Pagina 3:
[medeverdachte 1] verklaarde desgevraagd dat zij wilde meewerken aan het onderkennen van haar afhalers. De koffer met daarin een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne werd direct in beslag genomen.

6.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen d.d. 21 augustus 2018 (Voorgeleidingsdossier verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , proces-verbaalnummer: [nummer] ) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:

Besloten is tot het uitvoeren van de zogenoemde “2 grams procedure”. Hierbij worden de vermoedelijke verdovende middelen uit de bagage van de verdachte verwijderd waarna 2 gram verdovende middelen teruggeplaatst wordt. De vermoedelijke verdovende middelen (die [medeverdachte 1] oorspronkelijk met zich meevoerde) zijn door mij, verbalisant, (uit de koffer gehaald en) in een fouilleringszak gestopt. Nadat de doorstap heeft plaatsgevonden, heb ik de verdovende middelen in de fouilleringszak weer terug in de koffer gedaan.

7.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 augustus 2018. Voorgeleidingsdossier verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , mutatienummer: [nummer] ) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:

Pagina 2:
In de koffer troffen wij, verbalisanten, een afgesloten fouilleringszak aan, inhoudende zeepjes, en een fouilleringszak met een geringe hoeveelheid (2 gram) vermoedelijke verdovende middelen.
Pagina 3:
Wij hebben zes zeepjes nader onderzocht en troffen in deze zeepjes vermoedelijke verdovende middelen aan.
Pagina 5:
Het netto gewicht van de aangetroffen stof, bedroeg in totaal ongeveer 639 gram. Wij hebben de stof uit de zes zeepjes getest met MMC-testsets, waarop een positieve kleurreactie optrad, gelet waarop aangenomen mocht worden, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Wij hebben een representatief monster genomen (AAKI9940NL) om te worden overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.

8.Ander geschrift

Een ander geschrift, te weten een rapport van het Douanelaboratorium d.d. 24 augustus 2018 met kenmerk [nummer] (los in het dossier. Dit schriftelijke stuk houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Vastgesteld werd dat het materiaal ad AAKI9940NL cocaïne bevatte.

9.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen d.d. 21 augustus 2018 (Proces-verbaal ten behoeve van Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , Mutatienr: [nummer] ) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:

Pagina 1:
Wij, verbalisanten, hebben [medeverdachte 1] geobserveerd toen zij de aankomsthal verliet. Wij zagen dat [medeverdachte 1] op landzijde werd aangesproken door twee mannen. Wij zagen dat de man die zich even later bij zijn aanhouding identificeerde als [medeverdachte 2] de kar met de koffers overnam en deze voortduwde. Wij zagen dat het drietal zich via het GWK kantoor en Schiphol Plaza naar de Walkway WTC verplaatste. Op de Walkway ter hoogte van de betaalautomaten voor het parkeren in P1 werd verdachte aangesproken door een derde man (hierna te noemen subject 3). Wij zagen dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] verder de Walkway inliep richting P1 en het WTC. Verdachte liep samen met subject 3 in de richting van Plaza Shopping Center.
Pagina 2:
Wij zagen dat ter hoogte van het einde van de Walkway verdachte [medeverdachte 2] een telefoongesprek opnam en vervolgens samen met [medeverdachte 1] omdraaide en in de richting van Plaza Shopping Center liep. Wij zagen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de richting van het meetingpoint op Plaza Shopping Center liepen, daar bleef [medeverdachte 1] staan en [medeverdachte 2] ging naar de NS ticket- en servicebalie. Vervolgens liep [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zijn ze gezamenlijk naar Spoor 1 en 2 gelopen. Daar zijn ze met de roltrap naar beneden gegaan. Toen wij zagen dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] aanstalten maakte om een trein te betreden, hebben wij om 8:20 uur verdachte [medeverdachte 2] aangehouden.

10.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van uitkijken camerabeelden d.d. 23 augustus 2018 (Proces-verbaal ten behoeve van Raadkamer verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] , proces-verbaalnummer: [nummer] ) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:

Pagina 1-3:
Bij het uitkijken van de camerabeelden zag ik, verbalisant, twee donkergetinte manspersonen in beeld. De man met de pet is later geïdentificeerd als [verdachte] . De man met het blauwe trainingsjack is later geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . Op de beelden is te zien dat [verdachte] als eerste in de richting van [medeverdachte 1] loopt en [medeverdachte 1] aanspreekt. [medeverdachte 2] heeft de bagage van [medeverdachte 1] overgenomen. [verdachte] lijkt te gebaren welke richting men op moet. [medeverdachte 2] loopt voorop, gevolgd door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Hierbij lijkt [verdachte] contact te zoeken met [medeverdachte 1] . [verdachte] loopt vervolgens naast [medeverdachte 1] en lijkt aan te geven welke richting ze op moeten lopen. Daarnaast loopt [medeverdachte 2] met de bagage van [medeverdachte 1] .
Pagina 4:
[verdachte] lijkt wederom te wijzen welke kant ze op moeten.
Pagina 5:
[verdachte] wijst in de richting van de Walkway. [medeverdachte 1] loopt, met daarnaast [verdachte] en daarvoor [medeverdachte 2] , over Schiphol Plaza in de richting van de Walkway. [verdachte] heeft contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en achter hem [medeverdachte 1] en [verdachte] nemen de roltrap van de Walkway. Te zien is dat [verdachte] aan zijn gsm zit en naar zijn gsm kijkt.
Pagina 6:
[verdachte] kijkt op enig moment naar links en lijkt een bekende te zien. Vervolgens is te zien dat hij in de richting van de voor hem bekende persoon loopt en is hun ontmoeting te zien. [verdachte] heeft in zijn linkerhand een grijskleurige gsm.
Pagina 7:
[verdachte] loopt samen met de man die hij zojuist ontmoette terug richting de Walkway.

11.Proces-verbaal

Een proces-verbaal analyse telecom (Algemeen dossier onderzoek [naam] [verdachte] dossierpagina’s 146-149). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:

Dossierpagina’s 146 en 147:
In de Samsung SM-G950F die onder verdachte [verdachte] is aangetroffen, is onder meer een afbeelding van een witkleurig blok, gelegen op een krant, aangetroffen. De taal van de krant herken ik, verbalisant, als de taal Papiamento. In het witkleurige blok zie ik een indruk met de tekst: “PRADO”. De metadata van de foto komen overeen met de gsm waarin de foto staat. Hierdoor is het aannemelijk dat de foto is gemaakt met de gsm die is aangetroffen bij de verdachte. Voorts is een afbeelding aangetroffen van een gedeelte van een afschrift van Western Union met afzender [medeverdachte 2] , adres: [adres 2] . De metadata onder deze afbeelding komen eveneens overeen met de gsm waarin de foto staat. Hierdoor is het aannemelijk dat ook deze foto is gemaakt met de gsm die is aangetroffen bij de verdachte. Het tijdstip is 14-04-2018 14:39:35 uur. Voorts is aangetroffen een gedeelte van een afschrift van Western Union voor de somma van EUR. 300,-.
Dossierpagina 148:
De metadata die onder deze afbeelding zijn te zien, komen eveneens overeen met de gsm waarin de foto staat. Hierdoor is het aannemelijk dat de foto is gemaakt met de gsm die is aangetroffen bij [verdachte] . Het tijdstip is 14-04-2018 14:39:52. Ik vermoed daarom dat beide hiervoor voormelde afbeeldingen bij elkaar horen.
Voorts is een afbeelding aangetroffen van een weegschaal met daarop een plastic zakje met daarop een substantie. De metadata die onder deze afbeelding te zien zijn, komen overeen met de gsm waarin de foto staat. Hierdoor is het aannemelijk dat de foto gemaakt is met de gsm die is aangetroffen bij de verdachte. Tijdens de huiszoeking op het adres van [verdachte] is een weegschaal aangetroffen die sterke gelijkenis vertoont met bovengenoemde foto.
Dossierpagina 149:
[verdachte] was tijdens zijn aanhouding tevens in het bezit van een Samsung GT-E1279. Deze gsm vertoont gelijkenis met de gsm waarmee [verdachte] belt als hij drugskoerier [medeverdachte 1] op Schiphol ophaalt.

12.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2018 (Algemeen dossier onderzoek [naam] verdachte [verdachte] , dossierpagina’s 150-156). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:

Dossierpagina 150:
Op woensdag 29 augustus 2018 heb ik, verbalisant, samen met een beëdigde tolk Papiamento de chatgesprekken uit de inbeslaggenomen Samsung SM-G950F gsm van de [verdachte] bekeken. Op 20 augustus 2018 vond een Messenger chatgesprek in het Papiamento plaats tussen [verdachte] en een contact, genaamd [naam] . [verdachte] stuurde de tekst: "Stuur dat ding voor mij". Hierop ontving [verdachte] een afbeelding van [medeverdachte 1] en stuurde het bericht: “Oke en nu de tijd”.
Dossierpagina 151:
[naam] antwoordde: “05:50, want je bent altijd te laat”. Uit camerabeelden is gebleken dat [verdachte] samen met [medeverdachte 2] op 21 augustus 2018 om 05:27 uur op de luchthaven Schiphol aanwezig was.
Dossierpagina 152:
Op 21 augustus 2018 (de dag van aankomst en aanhouding van [medeverdachte 1] ), aanvangende om 13.22 uur voerden [verdachte] en een contact genaamd [naam] het volgende WhatsApp gesprek in het Papiamento. [verdachte] stuurde de berichten: “Kerel echt hoofdpijn’’, “Ik had weg moeten rennen/vluchten daar bij Schiphol”, “De auto achterlatende met al dat klote gedoe”.
Uit observatie is gebleken dat [verdachte] op de Walkway Schiphol was, samen met [medeverdachte 2] en de drugskoerier [medeverdachte 1] . Vervolgens heeft [verdachte] de twee anderen alleen gelaten en heeft met de trein Schiphol verlaten.
Ten aanzien van feit 1 en 2:

13.Proces-verbaal

Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 24 augustus 2018 (Algemeen dossier onderzoek [naam] , dossierpagina’s 103 en 104). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel een van hen:

Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] d.d. 24 augustus 2018 zijn door ons, verbalisanten (onder meer) de volgende goederen in beslag genomen:
- meerdere plastic zakjes met daarin vermoedelijke cocaïne;
- twee zakformaatweegschaaltjes;
- een wikkel met de opdruk “American Gangster” met daarin vermoedelijk verdovende middelen;
- een zakje met daarin een stapel ongebruikte wikkels met de opdruk “American Gangster”.

14.Proces-verbaal

Een proces verbaal van bevindingen “wikkels” d.d. 28 augustus 2018 (Proces-verbaal ten behoeve van Raadkamer [verdachte] en [medeverdachte 2] , proces-verbaalnummer: [nummer] ).
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Gedurende de zoeking in de woning van [verdachte] is een stapel wikkels met de opdruk “American Gangster” in beslag genomen. Eén van de wikkels bevatte vermoedelijk verdovende middelen, de overige wikkels waren ongebruikt. De wikkels zijn aangetroffen in een inbouwkast in de woning. Wikkels als de voornoemde staan bekend onder de termen “Snowseal” en/of “Ponypack”. Dit betreffen vetvrije papiertjes waarin verdovende middelen worden bewaard. De papiertjes worden tot envelopjes gevouwen en verkocht door straatdealers.

15.proces-verbaal

Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 25 augustus 2018 (Algemeen dossier onderzoek [naam] verdachte [verdachte] , dossierpagina’s. 113-116). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel een van hen:

Wij, verbalisanten, onderzochten de inhoud van 8 plastic zakjes die bij de huiszoeking bij [verdachte] op 24 augustus 2018 zijn aangetroffen. Slechts een deel van de zakjes bleek (na het testen met een MMC-test) vermoedelijk verdovende middelen te bevatten. Bij twee zakjes was de hoeveelheid te gering om een monster te kunnen nemen. Van de overige positief geteste stoffen uit de zakjes zijn representatieve monsters verzonden naar het Douanelaboratorium te Amsterdam:
Categorie B4: AAKI9924NL
Categorie Cl: AAKI9925NL
Categorie C2: AAKI9926NL
Tijdens voornoemde huiszoeking is tevens een zogeheten “Ponypack” aangetroffen met hierin vermoedelijk verdovende middelen. Gezien de geringe hoeveelheid van de aangetroffen vermoedelijke cocaïne in de Ponypack zal deze in het geheel opgestuurd worden naar het Douanelaboratorium te Amsterdam ter analyse: Ponypack: AAKI9921NL.
Het gewicht van de vermoedelijke cocaïne die is aangetroffen en naar het Douane Laboratorium zal worden verstuurd is bij benadering:
Categorie B4: 7,9 gram netto
Categorie C1: 3,5 gram netto
Categorie C2: 15,5 gram netto
Ponypack : 0,6 gram netto +
Totaalgewicht: 27,5 gram netto.

16.Ander geschrift

Een ander geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 29 augustus 2018 (los in het dossier). Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:

Op 27 augustus 2018 ontving ik, ondergetekende, wetenschappelijk medewerker bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het district “Koninklijke
Marechaussee Luchtvaart Schiphol”, een verzegelde plastic zak met daarin:
AAKI9924NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal;
AAKI9925NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal;
AAKI9926NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal;
AAKI9921 NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal.
Het materiaal werd onderzocht. Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers cocaïne bevatte.