ECLI:NL:RBNHO:2018:10995
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van declaraties voor dienstreizen door de korpschef van politie
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de korpschef van politie en twee eisers, die beiden werkzaam zijn bij de Landelijke eenheid, Dienst Infrastructuur. De eisers hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de korpschef, waarin hun declaraties voor dienstreizen in de periode van juni tot en met oktober 2016 zijn afgekeurd. De rechtbank heeft beide zaken ter behandeling gevoegd en het onderzoek ter zitting vond plaats op 1 november 2018.
De primaire besluiten van 11 november en 5 december 2016, alsook het bestreden besluit van 3 augustus 2017, zijn door de korpschef genomen. De korpschef stelt dat de ingediende declaraties niet kunnen worden aangemerkt als dienstreizen, omdat de kosten zijn gemaakt tijdens reguliere diensten. De eisers zijn van mening dat zij recht hebben op de vergoedingen, omdat zij buiten hun plaats van tewerkstelling werken en de declaraties volgens hen voldoen aan de voorwaarden van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp).
De rechtbank heeft geoordeeld dat de reisbewegingen van eisers inherent zijn aan hun functie en dat deze niet kunnen worden aangemerkt als dienstreizen in de zin van het Brvvp, dat een incidenteel karakter vereist. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een afbouwregeling, aangezien de eisers tijdig zijn geïnformeerd over de uniforme toepassing van de regeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat noodzakelijke kosten zoals toiletbezoek en parkeerkosten nog steeds gedeclareerd kunnen worden als operationele kosten.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.