In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, aangeduid als [verzoekster], die het ontslag op staande voet door haar werkgever, Hema B.V., wilde aanvechten. De werknemer was sinds 1984 in dienst bij Hema en werd op 9 augustus 2018 op staande voet ontslagen wegens het wegnemen van goederen zonder toestemming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer erkende goederen ter waarde van ongeveer € 6.000,00 te hebben meegenomen over een periode van anderhalf jaar. Hema voerde aan dat dit gedrag zo ernstig was dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag terecht was, omdat er sprake was van een dringende reden, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder financiële problemen en depressieve klachten, werden niet als voldoende geacht om het ontslag te rechtvaardigen. Het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van loon werd afgewezen. Tevens werd het verzoek om een transitievergoeding afgewezen, omdat het ontslag het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen. De proceskosten werden toegewezen aan Hema, omdat de werknemer ongelijk kreeg.