3.3.Zoals in onderdeel 3.3.5 van het arrest BNB 2014/52 is overwogen worden tot de gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, ook gerekend verkeersruimten zoals gangen, hallen, liften en trappenhuizen, die dienen voor de toegang tot (zit/slaap)kamers van de bewoners en alle door bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, zoals gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen, recreatieruimten, (mede) door bewoners gebruikte keukens en sanitaire ruimten. Dat geldt bij de onderhavige zaak niet alleen voor de woonstraten, maar ook voor de hoofdentrees van de beide gebouwen. Deze hoofdentrees heeft het Hof voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet ten onrechte buiten aanmerking gelaten.”
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met hetgeen zij in schriftelijke vorm in het geding heeft gebracht en mede gelet op de tijdens het onderzoek ter zitting daarop gegeven mondelinge toelichting niet is geslaagd in het van haar te verlangen bewijs dat het object valt onder het bepaalde in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Vaststaat dat de kantoren, personeelsvoorzieningen, ruimten voor revalidatie en de centrale keuken niet en de wooneenheden wel onder artikel 220a van de Gemeentewet kunnen worden gerangschikt.
De rechtbank is op basis van de feiten van oordeel dat sprake is van meer dan het incidenteel verlenen van zorgactiviteiten in het object. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de woonstraten meer dan incidenteel worden gebruikt voor het verlenen van (zorgkundige) hulp. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze delen volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Datzelfde heeft ook te gelden voor recreatieruimtes, gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen en dergelijke ruimtes. Dat de bewoners duurzaam in het object verblijven, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een woning. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8976. 9. Eiseres heeft, indien de rechtbank tot voornoemd oordeel komt, niet betwist dat artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet toepassing mist, om de reden dat alsdan minder dan 70 percent van het object kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat het object niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in het hiervoor vermelde artikel.
10. In het vorenstaande oordeel ligt besloten dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen OZB op goede gronden het tarief voor een niet-woning heeft toegepast. Deze grief van eiseres is derhalve ongegrond.
11. Alsdan dient te worden vastgesteld welke delen van het object met toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet vrijgesteld dienen te worden.
12. Bij het bepalen van de omvang van de gedeelten van het object die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden alsmede de daaraan toe te kennen waarde, is de rechtbank van oordeel dat het resumé van de taxateur van verweerder dient te worden gevolgd. Daartoe merkt de rechtbank op dat dit overzicht een helder inzicht geeft en is gebaseerd op de gezamenlijke inpandige opname op 26 augustus 2015. De (kennelijk) andersluidende opstelling van eiseres dat een groter deel van de waarde van het object buiten de heffingsmaatstaf moet worden gelaten is de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt respectievelijk geworden, ook niet nadat de rechtbank eiseres daartoe tijdens de mondelinge behandeling heeft bevraagd. De taxateur van eiseres heeft niet met voldoende bewijsmiddelen onderbouwd welke delen van het object in zijn berekening in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en om welke reden dat het geval is. De bij het taxatierapport gevoegde plattegronden zijn daarvoor onvoldoende.
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.