Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[veroordeelde]
Het procesverloop
zich zal melden, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
zich dient te houden aan de aanwijzingen en opdrachten die de reclassering hem in het kader van deze meldplicht geeft;
een open, gemotiveerde en meewerkende houding zal tonen met betrekking tot het toezicht en het onderzoek naar welke voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling eventueel nog meer geïndiceerd zijn.
de bijzondere voorwaarde en de daarmee samenhangende uitleg, verbonden aan de VI-beslissing, heeft overtreden. De vordering dient derhalve te worden toegewezen, zij het niet voor de gevorderde duur, teneinde veroordeelde de kans te geven eerder dan na zes maanden op zijn weigerachtige houding terug te komen.”
Het standpunt van veroordeelde
De beoordeling
“Ik heb jullie niets te vertellen. Ik wil weg uit Nederland en wil naar Marokko.”, zou veroordeelde volgens dit rapport hebben gezegd.
“Ik heb al voordat de voorwaardelijke invrijheidstelling inging aangegeven dat het geen enkele zin heeft om aan mij voorwaarden op te leggen en aan mij reclasseringstoezicht op te leggen. Ik wil niet in Nederland leven. In dit land worden al mijn grondrechten geschonden. Ik heb dit al meerdere malen aangegeven.”
ofveroordeelde wordt uitgezet naar Marokko, in welk geval een lopende VI in Nederland met reclasseringstoezicht geen waarde heeft,
ofveroordeelde wordt niet uitgezet naar Marokko en moet (bij vrijlating) resocialiseren in de Nederlandse samenleving, in welk geval aan de lopende VI bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden, om het van deze veroordeelde uitgaande recidivegevaar in te perken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat als hij niet naar Marokko zou worden uitgezet, het Openbaar Ministerie niet de tenuitvoerlegging van de resterende 549 dagen zou vorderen. De officier van justitie heeft duidelijk uitgelegd waarom in maart 2017 voor een vordering tot uitstel in plaats van een vordering tot afstel is gekozen. Voorts merkt de rechtbank op dat, anders dan de raadsman kennelijk meent, het Openbaar Ministerie niet over de vreemdelingenbewaring gaat. Dat is aan de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) en de bestuursrechter. Nu thans, na 18 maanden vreemdelingenbewaring, duidelijk is geworden dat de verwachte uitzetting van veroordeelde naar Marokko, op korte termijn niet is te verwachten, acht de rechtbank het niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde dat de officier van justitie de onderhavige vordering heeft ingediend.
De beslissing
geheelmoet worden ondergaan, te weten
549 (vijfhonderdnegenenveertig) dagen;