ECLI:NL:RBNHO:2018:10386

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
15.209699.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 27 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 november 2016 betrokken was bij een ernstig verkeersongeval in Vijfhuizen. De verdachte, bestuurder van een Ford Focus, negeerde een rood verkeerslicht en botste tegen een andere auto, waardoor een inzittende, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel aan haar linkerbeen opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het tijdstip van het ongeval niet exact kon worden vastgesteld en dat er geen aanmerkelijke schuld was. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 100 uren op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.209699.17
Uitspraakdatum: 27 november 2018
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.H.A. Schlingemann-Hovig en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleijweg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 7 november 2016 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Ford,
type Focus, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de N 205 (de Driemerenweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend -terwijl hij ter plaatse goed bekend is- een door middel van verkeerslichten geregelde kruising of splitsing van die N 205 (Driemerenweg) en de N 232 (Schipholweg) zodanig te naderen dat hij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht niet heeft opgemerkt, althans heeft genegeerd waarna hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig is opgebotst of aangereden tegen (de linker flank van) een personenauto (merk Ford, type Fiësta, [kenteken] ) die -gezien verdachtes rijrichting- van rechts (bij groen licht) vanuit de N 232 (Schipholweg) het kruisingsvlak met de N 205 (Driemerenweg) opreed, waardoor aan een inzittende van die
personenauto (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, (te weten ernstig letsel aan het linkerbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte
of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl dit feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 7 november 2016 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford, type Focus, kenteken [kenteken] ),
daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de N205 (Driemerenweg), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod
inhoudt door toen en daar een door middel van verkeerslichten geregelde kruising of splitsing van die N 205 (Driemerenweg) en de N 232 (Schipholweg) zodanig te naderen dat hij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht niet heeft opgemerkt, althans heeft genegeerd, waarna hij met dat door hem bestuurde voertuig is opgebotst of aangereden tegen (de linker flank van) een personenauto (merk Ford, type Fiësta, kenteken [kenteken] ) die -gezien verdachtes rijrichting- van rechts (bij groen licht) vanuit de N 232 (Schipholweg) het kruisingsvlak met de N 205 (Driemerenweg) opreed, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- het verrichten van 160 uren taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 dagen hechtenis, en
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één (1) jaar, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zeer aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag heeft vertoond doordat hij ten tijde van het ongeval aantoonbaar met zijn telefoon bezig is geweest en daardoor door rood licht is gereden en tegen de auto van het slachtoffer is gebotst. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel aan haar linkerbeen opgelopen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om bij oplegging van een taakstraf in het vonnis op te nemen dat deze straf “voor zover mogelijk in een revalidatiecentrum” dient te worden uitgevoerd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het exacte tijdstip van het ongeval niet kan worden vastgesteld, waardoor niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte kort voor of ten tijde van het ongeval met zijn telefoon bezig was. Verdachte is als gevolg van een moment van onoplettendheid doordat hij veel aan zijn hoofd had, door het rode licht gereden. Dit levert geen aanmerkelijke schuld op en kan niet worden gekwalificeerd als roekeloos, aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. De raadsvrouw heeft in dit verband tevens gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822), waaruit volgt dat een enkele verkeersovertreding of de ernst van het gevolg voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) niet voldoende is, maar dat het gaat om het geheel van gedragingen. Verdachte is weliswaar door rood licht gereden, maar dat is gelet op de geldende jurisprudentie zonder bijkomende verzwarende omstandigheden onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 WVW94 aan te nemen. Hooguit kan daarom tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde worden gekomen.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde rekening te houden met het tijdsverloop van twee jaar na het gebeuren en de vervolging die gedurende deze periode ook op verdachte heeft gedrukt. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft, en het feit dat verdachte zelfstandig ondernemer is en voor de uitoefening van zijn bedrijf afhankelijk is van zijn rijbewijs. De raadsvrouw verzoekt daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, om faillissement van zijn bedrijf te voorkomen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde, op grond van het navolgende.
Verdachte reed op 7 november 2016 omstreeks 11.20 uur over de N 205 (Driemerenweg) bij Vijfhuizen en botste op het kruisingsvlak met de N 232 (Schipholweg) tegen de auto waarin het slachtoffer ( [slachtoffer] ) als bijrijder zat. Door deze aanrijding heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel aan haar linkerbeen opgelopen. Om 11.20 uur werd van dit ongeval melding gedaan bij de politie.
Uit het proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse (VOA) van 30 november 2016, waarin onder meer een beschrijving is opgenomen van door een getuige ter beschikking gestelde dashcambeelden, volgt dat het aannemelijk is dat het stoplicht al zeker vier seconden rood licht uitstraalde op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment ongeveer 100 km/uur reed. Verdachte ontkent dat hij kort voor of ten tijde van het ongeval bezig is geweest met zijn mobiele telefoon.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2017 met betrekking tot het onderzoek aan de mobiele telefoon van verdachte blijkt dat verdachte acht minuten voor de melding van het ongeval (om 11.20 uur) drie keer heeft uitgebeld, een WhatsApp-bericht heeft verzonden en een WhatsApp-bericht heeft ontvangen. Om 11.19 uur en 15 seconden heeft verdachte nog een uitgaand gesprek gevoerd, dat om 11.19 uur en 28 seconden werd beëindigd. Tussen het beëindigen van het telefoongesprek en de melding van het ongeval om 11.20 uur zaten derhalve slechts 32 seconden. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte kort voor of tijdens de aanrijding met zijn telefoon bezig is geweest.
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij de nacht ervoor als gevolg van een zieke baby slecht had geslapen en dat hij er, mede door het opzetten van zijn eigen zaak, tijdens de autorit met zijn hoofd niet helemaal bij was. De rechtbank merkt op dat juist onder die omstandigheden van iemand verwacht mag worden dat hij extra oplettend is en zijn rijgedrag daarop aanpast.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 november 2016 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Ford, type Focus, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de N 205 (de Driemerenweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend - terwijl hij ter plaatse goed bekend is - een door middel van verkeerslichten geregelde kruising of splitsing van die N 205 (Driemerenweg) en de N 232 (Schipholweg) zodanig te naderen dat hij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht niet heeft opgemerkt, waarna hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig is opgebotst tegen de linkerflank van een personenauto (merk Ford, type Fiësta, kenteken [kenteken] ) die, gezien verdachtes rijrichting, van rechts (bij groen licht) vanuit de N 232 (Schipholweg) het kruisingsvlak met de N 205 (de Driemerenweg) opreed, waardoor aan een inzittende van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig letsel aan het linkerbeen) werd toegebracht, terwijl dit feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de hoofdstraf

Bij de beslissing over de hoofdstraf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als verkeersdeelnemer een aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval
veroorzaakt. Door het rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] aan haar been ernstig en blijvend gewond geraakt. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring, zoals die ter terechtzitting is voorgelezen, heeft zij nog steeds last van de gevolgen van het ongeval. Zo is als gevolg van het letsel haar mobiliteit fors beperkt, hetgeen tevens een grote weerslag heeft op (de zorg voor) het gezin van het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan de zitting en ter zitting zelf zijn, oprecht overkomende, spijt aan het slachtoffer heeft betuigd.
De rechtbank is op grond van de ernst van het feit, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur, passend en geboden is. De rechtbank acht het mede gezien de houding van verdachte ter zitting en zijn spijtbetuiging niet noodzakelijk noch haar taak te bepalen dat deze werkstraf specifiek bij een revalidatiecentrum dient te worden uitgevoerd en laat het aan de reclassering over een geschikt werkproject te organiseren.

8.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.
Nu de zaak pas twee jaar na het ongeval door de officier van justitie ter zitting is aangebracht en dit buiten de invloedssfeer van verdachte heeft gelegen, dient een onvoorwaardelijke rijontzegging naar het oordeel van de rechtbank thans geen redelijk doel meer. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het voor verdachte noodzakelijk is de beschikking over zijn rijbewijs te behouden in verband met (het voortbestaan van) zijn eigen zaak, er sprake is van een blanco strafblad en er tussentijds ook geen andere strafbare feiten door verdachte zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden dergelijke strafbare feiten te begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERD (100) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
zes (6) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.O. Markenstein, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. A.J.M. van Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2018.
Mr. Van Roy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.