ECLI:NL:RBNHO:2017:9842

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
15/073907-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en de rol van afleiding door mobiele telefoon

Op 23 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel. De verdachte, bestuurder van een Suzuki, werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door met een te hoge snelheid te rijden en het gebruik van WhatsApp tijdens het rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen, zoals vereist voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet aanpassen van de snelheid aan de omstandigheden, wel bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, werden deels afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/073907-16 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 juli 2017 en 9 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairzij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig te besturen:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende
omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om (a) haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) haar motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- daarbij via haar mobiele telefoon een of meer whats app-berichten te verzenden en/of te ontvangen, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en
het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende naar de omstandigheden aangepast en/of daarbij een of meer whats app-bericht(en) verzonden en/of ontvangen op haar mobiele telefoon, aldus rijdende heeft zij, toen zij (min of meer) plotseling werd geconfronteerd met twee voor haar in dezelfde rijrichting naast elkaar rijdende fietssters, de meest links voor haar rijdende fietsster, genaamd [slachtoffer] , niet kunnen ontwijken en is zij (met behoorlijke snelheid)
opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van die fiets en/of die fietsster, waardoor die fietsster werd gedood;
Subsidiair
zij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Suzuki, kenteken [kenteken] )), daarmee rijdende op de weg, de Hoofdweg,
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om (a) haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) haar motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- daarbij via haar mobiele telefoon een of meer whats app-berichten te verzenden en/of te ontvangen, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende naar de omstandigheden aangepast en/of daarbij een of meer whats app-bericht(en) verzonden en/of ontvangen op haar mobiele telefoon, waarna zij in botsing of aanrijding is gekomen met een voor haar in dezelfde rijrichting rijdende fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), met dien verstande dat de gedragingen van verdachte naar de mening van de officier van justitie moeten worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte haar snelheid niet heeft aangepast aan de omstandigheden, namelijk dat het aardedonker was en zij reed over een smalle weg die zij met voetgangers en fietsers moest delen. Voorts acht de officier van justitie bewezen dat verdachte was afgeleid door het verzenden en/of ontvangen van WhatsApp berichten. Door haar rijgedrag heeft verdachte de voor haar fietsende [slachtoffer] te laat gezien en heeft haar vol geraakt, waardoor deze is overleden
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Verdachte heeft niet sneller gereden dan ter plaatse is toegestaan. Zij heeft dimlicht gevoerd omdat er tegenliggers waren. Uit het in opdracht van de rechtbank uitgevoerde nader onderzoek blijkt dat de verklaring van verdachte dat zij is gestopt en toen een WhatsApp bericht heeft verstuurd, kan kloppen. Verdachtes rijgedrag kan onder de gegeven omstandigheden evenmin als gevaarzetting worden gekwalificeerd. Het enkele feit dat verdachte de fietssters niet heeft opgemerkt, is hiertoe onvoldoende.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde feitOm tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts geldt naar vaste rechtspraak dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vergelijk - onder andere - Hoge Raad 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252.)
WhatsApp
Het meest verstrekkende verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat zij tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van de WhatsApp.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op de avond van het ongeval om 21.21.04 uur een WhatsApp heeft verstuurd met de tekst “Nee”, en op 21.22.41 uur 112 heeft gebeld. Tussen deze tijdstippen zijn 97 seconden gelegen, waarbinnen het ongeval heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de fietssters te laat heeft gezien doordat zij was afgeleid door het verzenden en ontvangen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Zij zou ook na het versturen van de “Nee” WhatsApp nog meerdere berichten hebben binnengekregen. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario dat zij bij boerderij [naam boerderij] zou zijn gestopt en de nadien nog binnengekomen berichten pas na het ongeval zou hebben gelezen, is zeer onwaarschijnlijk. Aan het in opdracht van de rechtbank opgemaakte aanvullend proces-verbaal komt geen bewijswaarde toe, omdat dit te veel onzekere variabelen bevat.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het rijden geen WhatsApp berichten heeft verzonden en gelezen. Zij heeft verklaard dat zij voor het ongeval op de Hoofdweg haar auto in de rijrichting bij boerderij [naam boerderij] heeft stilgezet, daar in ieder geval een appje heeft gelezen, dit bericht heeft beantwoord met “Nee”, haar mobiele telefoon heeft weggelegd en direct weer is gaan rijden. Zij heeft verklaard dat zij de fietssters toen zij bij [naam boerderij] stilstond, niet heeft gezien.
De rechtbank stelt bij het beoordelen van het door verdachte aangereikte scenario voorop dat, hoewel om bij een eventuele verwerping hiervan weerlegging het algemene uitgangspunt is, het eveneens is toegestaan om een alternatieve lezing als zeer onwaarschijnlijk terzijde te stellen of aan te geven dat deze niet aannemelijk is geworden of geloofwaardig is te achten. Bij deze beoordeling kan de ernst van de gevolgen van het ongeval geen rol spelen.
Uit de verklaring van verdachte en uit getuigenverklaringen is af te leiden dat verdachte na de aanrijding nog enige specifieke handelingen heeft verricht voordat zij 112 heeft gebeld. In het proces-verbaal video reconstructie van 18 oktober 2017 van verbalisant
[verbalisant] is beschreven hoe het door verdachte geschetste scenario in drie opeenvolgende reconstructies is nagespeeld. Hieruit is gebleken dat het geheel aan handelingen vanaf het wegrijden bij [naam boerderij] tot aan het bellen van 112 in gemiddeld 1 minuut en 25 seconden, oftewel 85 seconden, kan worden uitgevoerd. Ook volgt uit genoemd proces-verbaal dat de fietssters op het moment dat verdachte bij [naam boerderij] zou zijn weggereden op een zodanige afstand vóór haar fietsten dat zij voor verdachte niet zichtbaar waren. Het is juist dat niet is vast te stellen hoe lang verdachte heeft stilgestaan en waar de fietssters zich bevonden toen verdachte bij [naam boerderij] zou zijn gestopt. Daardoor kan het proces-verbaal van video reconstructie het scenario van verdachte niet zonder meer bevestigen. Dit scenario wordt door het proces-verbaal echter ook niet weerlegd. De rechtbank acht het in het geheel van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet zó onwaarschijnlijk dat ze het om die reden terzijde kan schuiven.
Uit genoemd proces-verbaal blijkt voorts dat niet is vast te stellen wanneer verdachte de WhatsApp berichten heeft gelezen die na het door haar om 21.21.04 uur verstuurde bericht, maar voor het ongeval, aan haar zijn gestuurd. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard ze pas na het ongeval te hebben gelezen. Zij heeft verklaard nooit tijdens het rijden te appen, en binnenkomende berichten op haar telefoon te negeren. Ook deze verklaring kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld.
Het voorgaande brengt mee dat niet is bewezen dat verdachte WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon zou hebben verzonden en/of ontvangen (in de betekenis van: gelezen) terwijl zij een voertuig bestuurde.
Snelheid
De overige verwijten die verdachte worden gemaakt, zien op de snelheid waarmee zij heeft gereden.
De rechtbank stelt het volgende vast. Verdachte heeft rijdende met een snelheid van 80 kilometer per uur op een aardedonkere, betrekkelijk smalle weg waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, [slachtoffer] , die links naast een andere fietsster voor haar op de weg fietste, te laat opgemerkt. Nadat verdachte op haar weghelft een rood lichtje had waargenomen, is zij iets naar links uitgeweken en heeft zij geremd. Dit bleek echter te laat: zij raakte [slachtoffer] vol van achteren.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat zij met een te hoge snelheid heeft gereden. Zij heeft niet harder gereden dan het ter plaatse geldende maximum. De omstandigheden die tot noodlottig ongeval hebben geleid, kunnen niet meer worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat verdachte tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van haar mobiele telefoon, en ook geen andere omstandigheid naar voren is gebracht of gekomen die kan verklaren dat zij de voor haar fietsende [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien, resteert slechts de objectieve vaststelling dat verdachte - kennelijk - haar snelheid te weinig aan de hiervoor omschreven omstandigheden heeft aangepast, en dat zij, ofschoon zij de ter plaatse geldende maximum snelheid aanhield, toch zo hard heeft gereden dat zij op het moment dat zij de fietssters waarnam een aanrijding al niet meer kon vermijden.
Conclusie
Verdachte valt met de overtredingen zoals hiervoor onder ‘snelheid’ beschreven weliswaar enig verwijt te maken, maar haar rijgedrag kan niet worden beoordeeld als zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend dat dit de drempel haalt van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal dan ook van het haar primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegd feit [1] Uit de bewijsmiddelen komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Op 30 maart 2016 omstreeks 21:23 uur rijdt verdachte in een auto, merk Suzuki, kenteken [kenteken] , op de Hoofdweg te De Cocksdorp, gemeente Texel, in de richting van Oosterend. Het is aardedonker door het ontbreken van straatverlichting. Het is droog en helder weer. De weg bestaat uit één rijbaan, verdeeld in een rijstrook richting Den Burg en een rijstrook richting De Cocksdorp. De wettelijk toegestane maximumsnelheid bedraagt 80 kilometer per uur. Verdachte rijdt wel vaker via de Hoofdweg naar haar huis. Zij rijdt met dimlicht, met een snelheid van rond de 80 kilometer per uur. Voor [verdachte] rijden twee fietssters, [slachtoffer] en [getuige 1] , naast elkaar over de Hoofdweg, ook in de richting Oosterend. [getuige 1] rijdt rechts en [slachtoffer] links op de rechter rijstrook. [2] Beide fietssters hebben hun achterlicht aan. [3] [slachtoffer] voert een heel klein rood achterlichtje. [4] Op een gegeven moment ziet verdachte naar eigen schatting ongeveer vijf meter voor zich op haar weggedeelte een klein rood lichtje. Verdachte wijkt uit naar links en remt krachtig. Daarna hoort zij een harde klap. [5] Verdachte raakt [slachtoffer] vol van achteren ter hoogte van de rechter koplamp van haar voertuig, waarna [slachtoffer] met haar hoofd tegen de voorruit en de zogenaamde “A” stijl komt. [6] [slachtoffer] komt op het wegdek terecht. Zij reageert niet meer. [7]
3.3.3
Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen redengevende feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het hiervoor onder 3.3.1 besproken gebruik van de mobiele telefoon, heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel verdachte bekend was met de wegsituatie ter plaatse, en zij wist dat de mogelijkheid bestond dat er meer kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers op dezelfde rijstrook reden en het bovendien aardedonker was, heeft verdachte haar snelheid (naar eigen zeggen rond de 80 kilometer per uur) niet aan de omstandigheden aangepast. Zelfs indien moet worden aangenomen dat, zoals verdachte heeft verklaard, er rond dat tijdstip op die weg veelal geen fietsers meer rijden, mocht verdachte er niet op vertrouwen dat de weg voor haar vrij zou zijn. Verdachte had hetzij haar snelheid moeten aanpassen zodat zij de weg kon overzien over een afstand waarover zij nog tot stilstand zou kunnen komen, hetzij - zodra het overige verkeer dit toeliet - groot licht moeten voeren om de weg voor haar beter te kunnen overzien.
Door haar gedrag heeft verdachte gevaar en hinder op de weg veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 WVW.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel, als bestuurder van een voertuig, personenauto, merk Suzuki, kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Hoofdweg, heeft gereden
- met een hogere snelheid dan ter plaatse gelet op de toen geldende omstandigheden verantwoord was en
- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers heeft zij, verdachte, toen aldaar, terwijl zij ter plaatse bekend is en het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was, haar snelheid onvoldoende naar de omstandigheden aangepast, waarna zij in aanrijding is gekomen met een voor haar in dezelfde rijrichting rijdende fietser, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee (2) jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, gelet op persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name het gegeven dat zij ook zelf veel last heeft van de gevolgen van het ongeval.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzittingen en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering uitgebrachte rapport van 31 januari 2017 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar en hinder op de openbare weg veroorzaakt door de snelheid van haar auto niet aan te passen aan de heersende duisternis en de mogelijke aanwezigheid van meer kwetsbare verkeersdeelnemers. Hierdoor is zij achter op [slachtoffer] , die naast een vriendin op de weghelft voor haar fietste, gereden. Aan de gevolgen hiervan is [slachtoffer] overleden. Het spreekt voor zich dat met het overlijden van [slachtoffer] de nabestaanden onherstelbaar leed is berokkend. Dit hebben beide ouders van [slachtoffer] op de terechtzittingen indringend en treffend verwoord. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren. De mate van schuld die verdachte aan het ongeval heeft, maakt echter dat dit naar het oordeel van de rechtbank geen misdrijf, maar een overtreding oplevert.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 31 januari 2017, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen hetgeen doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd. Verder weegt de rechtbank mee dat niet alleen de nabestaanden maar ook verdachte gebukt gaat onder het door haar veroorzaakte dodelijke ongeval. Verdachte heeft zich voor de daarmee samenhangende PTSS-klachten onder behandeling van een psycholoog laten stellen.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal daarom tot een lagere strafoplegging komen dan is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Bijkomende straf
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter, mede gezien het blanco strafblad van verdachte en het feit dat zij haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk, bepalen dat een deel van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden nogmaals een strafbaar feit te begaan, en zij in het verkeer de vereiste voorzichtigheid zal betrachten.

7.Vordering benadeelde partijen

De benadeelde partijen [vader van het slachtoffer] en [moeder van het slachtoffer] hebben ieder voor zich, bijgestaan door mr. J.M. Comans-Diesfeldt, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden. De benadeelde partijen vorderen bij wijze van voorschot ieder een bedrag van € 25.000,-, aan vergoeding voor immateriële schade in de vorm van shockschade. Moeder van het slachtoffer, [moeder van het slachtoffer] , verbleef ten tijde van het ongeval op Texel en is zeer kort na het ongeval geconfronteerd met het beeld van haar dochter, die door de aanrijding dodelijk gewond was geraakt. Vader van het slachtoffer, [vader van het slachtoffer] , is later in het VUmc te Amsterdam met haar overlijden geconfronteerd. Door deze traumatiserende ervaringen zijn beide ouders emotioneel geschokt en hebben zij geestelijk letsel opgelopen, aldus hun raadsvrouw.
De rechtbank overweegt omtrent de vorderingen als volgt.
Ter onderbouwing van de vordering is aangevoerd dat de benadeelde partijen door het door verdachte begane strafbare feit zelf schade in de vorm van shockschade hebben geleden. De wettelijke grondslag wordt hier gevormd door art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002, 240) heeft de Hoge Raad overwogen: “Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking.” In een recent arrest heeft de HR diezelfde criteria bevestigd. (HR 27-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2201, NJ 2017, 88.) De rechtbank neemt dan ook deze criteria als uitgangspunt.
Benadeelde partij [moeder van het slachtoffer]
Uit de vordering is af te leiden dat mevrouw [moeder van het slachtoffer] met de ernstige verwondingen van haar dochter is geconfronteerd op de plaats van het ongeval. Namens mevrouw [moeder van het slachtoffer] is overtuigend naar voren gebracht dat de confrontatie op haar een grote emotionele impact heeft gehad, zonder dat evenwel is ingegaan op aard en ernst van hieruit volgend geestelijk letsel. Per saldo is ter onderbouwing van de vordering op dit punt volstaan met de stelling dat de benadeeld partij [moeder van het slachtoffer] door het zien van haar zwaargewonde dochter diep getroffen is, en dat zij als gevolg daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat nabestaanden in het algemeen diep geraakt worden door de confrontatie met zware verwondingen en het daaropvolgende overlijden van hun naaste, en dat dit voor mevrouw [moeder van het slachtoffer] niet anders is, staat buiten enige twijfel. De enkele - door de verdediging betwiste - stelling van de raadsvrouw van de benadeelden dat voor mevrouw [moeder van het slachtoffer] hieruit geestelijk letsel is voortgevloeid, volstaat echter niet. Ofschoon hiertoe door het tussenvonnis van de rechtbank wel gelegenheid bestond, zijn namens de benadeelde ook na de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting niet alsnog stukken ter onderbouwing van het geestelijk letsel in het geding gebracht. De rechtbank acht de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd, en is tevens van oordeel dat het aanhouden van de strafzaak uitsluitend om de benadeelde partij in de alsnog gelegenheid te stellen haar vordering met stukken te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] wordt daarom in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit laat onverlet dat zij deze nog bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [vader van het slachtoffer]
De heer [vader van het slachtoffer] is, anders dan mevrouw [moeder van het slachtoffer] , niet direct na het ongeval met zijn dochter geconfronteerd. Hij heeft haar wel diezelfde nacht in het VUmc gezien, waar zij dodelijk gewond naartoe was gebracht.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat voor de heer [vader van het slachtoffer] de vaststelling dat zijn dochter [slachtoffer] levensgevaarlijk gewond was en is gestorven aan haar verwondingen uitermate moeilijk en verdrietig is geweest, en nog steeds is, en dat het geheel een zeer diepe indruk heeft gemaakt, zeker nu [slachtoffer] nog zo jong was. Deze diepe indruk kan echter niet worden gelijkgesteld met de confrontatie zoals deze is bedoeld in de aangehaalde jurisprudentie. Het gaat daar expliciet om de schok die wordt teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval, zoals het zien liggen van het slachtoffer meteen na het ongeval met alle zichtbare en tastbare gevolgen daarvan. Dit brengt mee dat aan het door de Hoge Raad gestelde confrontatievereiste niet is voldaan, en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt afgewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twaalf (12) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, WVW.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
zes (6) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[vader van het slachtoffer]af.
Verklaart de benadeelde partij
[moeder van het slachtoffer]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2017.
Mr. Van Leeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse (VOA) gedateerd 31 juli 2016 (dossierpagina’s 11, 12 en 23).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 26 oktober 2017 (los bijgevoegd en ongenummerd).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 31 maart 2016 (dossierpagina 103).
5.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte van 31 maart 2016 (dossierpagina 63).
6.Proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse (VOA) gedateerd 31 juli 2016 (dossierpagina 11).
7.Proces-verbaal getuige [getuige 1] van 30 maart 2016 (dossierpagina 97).