3.3.1Vrijspraak primair ten laste gelegde feitOm tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts geldt naar vaste rechtspraak dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vergelijk - onder andere - Hoge Raad 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252.)
WhatsApp
Het meest verstrekkende verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat zij tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van de WhatsApp.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op de avond van het ongeval om 21.21.04 uur een WhatsApp heeft verstuurd met de tekst “Nee”, en op 21.22.41 uur 112 heeft gebeld. Tussen deze tijdstippen zijn 97 seconden gelegen, waarbinnen het ongeval heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de fietssters te laat heeft gezien doordat zij was afgeleid door het verzenden en ontvangen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Zij zou ook na het versturen van de “Nee” WhatsApp nog meerdere berichten hebben binnengekregen. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario dat zij bij boerderij [naam boerderij] zou zijn gestopt en de nadien nog binnengekomen berichten pas na het ongeval zou hebben gelezen, is zeer onwaarschijnlijk. Aan het in opdracht van de rechtbank opgemaakte aanvullend proces-verbaal komt geen bewijswaarde toe, omdat dit te veel onzekere variabelen bevat.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het rijden geen WhatsApp berichten heeft verzonden en gelezen. Zij heeft verklaard dat zij voor het ongeval op de Hoofdweg haar auto in de rijrichting bij boerderij [naam boerderij] heeft stilgezet, daar in ieder geval een appje heeft gelezen, dit bericht heeft beantwoord met “Nee”, haar mobiele telefoon heeft weggelegd en direct weer is gaan rijden. Zij heeft verklaard dat zij de fietssters toen zij bij [naam boerderij] stilstond, niet heeft gezien.
De rechtbank stelt bij het beoordelen van het door verdachte aangereikte scenario voorop dat, hoewel om bij een eventuele verwerping hiervan weerlegging het algemene uitgangspunt is, het eveneens is toegestaan om een alternatieve lezing als zeer onwaarschijnlijk terzijde te stellen of aan te geven dat deze niet aannemelijk is geworden of geloofwaardig is te achten. Bij deze beoordeling kan de ernst van de gevolgen van het ongeval geen rol spelen.
Uit de verklaring van verdachte en uit getuigenverklaringen is af te leiden dat verdachte na de aanrijding nog enige specifieke handelingen heeft verricht voordat zij 112 heeft gebeld. In het proces-verbaal video reconstructie van 18 oktober 2017 van verbalisant
[verbalisant] is beschreven hoe het door verdachte geschetste scenario in drie opeenvolgende reconstructies is nagespeeld. Hieruit is gebleken dat het geheel aan handelingen vanaf het wegrijden bij [naam boerderij] tot aan het bellen van 112 in gemiddeld 1 minuut en 25 seconden, oftewel 85 seconden, kan worden uitgevoerd. Ook volgt uit genoemd proces-verbaal dat de fietssters op het moment dat verdachte bij [naam boerderij] zou zijn weggereden op een zodanige afstand vóór haar fietsten dat zij voor verdachte niet zichtbaar waren. Het is juist dat niet is vast te stellen hoe lang verdachte heeft stilgestaan en waar de fietssters zich bevonden toen verdachte bij [naam boerderij] zou zijn gestopt. Daardoor kan het proces-verbaal van video reconstructie het scenario van verdachte niet zonder meer bevestigen. Dit scenario wordt door het proces-verbaal echter ook niet weerlegd. De rechtbank acht het in het geheel van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet zó onwaarschijnlijk dat ze het om die reden terzijde kan schuiven.
Uit genoemd proces-verbaal blijkt voorts dat niet is vast te stellen wanneer verdachte de WhatsApp berichten heeft gelezen die na het door haar om 21.21.04 uur verstuurde bericht, maar voor het ongeval, aan haar zijn gestuurd. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard ze pas na het ongeval te hebben gelezen. Zij heeft verklaard nooit tijdens het rijden te appen, en binnenkomende berichten op haar telefoon te negeren. Ook deze verklaring kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld.
Het voorgaande brengt mee dat niet is bewezen dat verdachte WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon zou hebben verzonden en/of ontvangen (in de betekenis van: gelezen) terwijl zij een voertuig bestuurde.
Snelheid
De overige verwijten die verdachte worden gemaakt, zien op de snelheid waarmee zij heeft gereden.
De rechtbank stelt het volgende vast. Verdachte heeft rijdende met een snelheid van 80 kilometer per uur op een aardedonkere, betrekkelijk smalle weg waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, [slachtoffer] , die links naast een andere fietsster voor haar op de weg fietste, te laat opgemerkt. Nadat verdachte op haar weghelft een rood lichtje had waargenomen, is zij iets naar links uitgeweken en heeft zij geremd. Dit bleek echter te laat: zij raakte [slachtoffer] vol van achteren.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat zij met een te hoge snelheid heeft gereden. Zij heeft niet harder gereden dan het ter plaatse geldende maximum. De omstandigheden die tot noodlottig ongeval hebben geleid, kunnen niet meer worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat verdachte tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van haar mobiele telefoon, en ook geen andere omstandigheid naar voren is gebracht of gekomen die kan verklaren dat zij de voor haar fietsende [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien, resteert slechts de objectieve vaststelling dat verdachte - kennelijk - haar snelheid te weinig aan de hiervoor omschreven omstandigheden heeft aangepast, en dat zij, ofschoon zij de ter plaatse geldende maximum snelheid aanhield, toch zo hard heeft gereden dat zij op het moment dat zij de fietssters waarnam een aanrijding al niet meer kon vermijden.
Conclusie
Verdachte valt met de overtredingen zoals hiervoor onder ‘snelheid’ beschreven weliswaar enig verwijt te maken, maar haar rijgedrag kan niet worden beoordeeld als zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend dat dit de drempel haalt van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal dan ook van het haar primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.3.2Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegd feitUit de bewijsmiddelen komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Op 30 maart 2016 omstreeks 21:23 uur rijdt verdachte in een auto, merk Suzuki, kenteken [kenteken] , op de Hoofdweg te De Cocksdorp, gemeente Texel, in de richting van Oosterend. Het is aardedonker door het ontbreken van straatverlichting. Het is droog en helder weer. De weg bestaat uit één rijbaan, verdeeld in een rijstrook richting Den Burg en een rijstrook richting De Cocksdorp. De wettelijk toegestane maximumsnelheid bedraagt 80 kilometer per uur. Verdachte rijdt wel vaker via de Hoofdweg naar haar huis. Zij rijdt met dimlicht, met een snelheid van rond de 80 kilometer per uur. Voor [verdachte] rijden twee fietssters, [slachtoffer] en [getuige 1] , naast elkaar over de Hoofdweg, ook in de richting Oosterend. [getuige 1] rijdt rechts en [slachtoffer] links op de rechter rijstrook.Beide fietssters hebben hun achterlicht aan.[slachtoffer] voert een heel klein rood achterlichtje.Op een gegeven moment ziet verdachte naar eigen schatting ongeveer vijf meter voor zich op haar weggedeelte een klein rood lichtje. Verdachte wijkt uit naar links en remt krachtig. Daarna hoort zij een harde klap.Verdachte raakt [slachtoffer] vol van achteren ter hoogte van de rechter koplamp van haar voertuig, waarna [slachtoffer] met haar hoofd tegen de voorruit en de zogenaamde “A” stijl komt.[slachtoffer] komt op het wegdek terecht. Zij reageert niet meer.
3.3.3Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen redengevende feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het hiervoor onder 3.3.1 besproken gebruik van de mobiele telefoon, heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel verdachte bekend was met de wegsituatie ter plaatse, en zij wist dat de mogelijkheid bestond dat er meer kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers op dezelfde rijstrook reden en het bovendien aardedonker was, heeft verdachte haar snelheid (naar eigen zeggen rond de 80 kilometer per uur) niet aan de omstandigheden aangepast. Zelfs indien moet worden aangenomen dat, zoals verdachte heeft verklaard, er rond dat tijdstip op die weg veelal geen fietsers meer rijden, mocht verdachte er niet op vertrouwen dat de weg voor haar vrij zou zijn. Verdachte had hetzij haar snelheid moeten aanpassen zodat zij de weg kon overzien over een afstand waarover zij nog tot stilstand zou kunnen komen, hetzij - zodra het overige verkeer dit toeliet - groot licht moeten voeren om de weg voor haar beter te kunnen overzien.
Door haar gedrag heeft verdachte gevaar en hinder op de weg veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 WVW.