ECLI:NL:RBNHO:2017:971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 53, 17_57 en 17_62
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning en verkeersbesluit voor herinrichting stationsgebied Den Helder

Op 8 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning en een verkeersbesluit voor de herinrichting van het stationsgebied in Den Helder. De verzoekers, waaronder de Werkgroep Stationslocatie, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder, die op 18 november 2016 en 8 december 2016 zijn genomen. De verzoekers stelden dat de herinrichting in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen eigenaar of zakelijk gerechtigde van de watertoren is. De rechter heeft verder overwogen dat de herinrichting van het stationsgebied in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekers onvoldoende gronden hebben aangevoerd die de afgifte van de vergunning in twijfel trekken. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de verkeersbesluiten, die zijn genomen met inachtneming van adviezen van Veilig Verkeer Nederland en de politie, niet onveilig zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
Zaaknummers: HAA 17/53, 17/57 en 17/62
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2017 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1. Werkgroep Stationslocatiete Den Helder, verzoekers sub 1
(gemachtigde: L.C. Nihot),
2. [verzoeker]te [woonplaats] , verzoeker sub 2
(gemachtigde: mr. H.G. Tienstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Zeestad C.V., te Den Helder.

Procesverloop

Bij verkeersbesluit van 18 november 2016 heeft verweerder besloten tot de herinrichting van het gebied rond het station in Den Helder.
Bij besluit van 8 december 2016 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor herinrichting van het gebied rond het station in Den Helder.
Verzoekers hebben tegen het besluit van 8 december 2016 bezwaar gemaakt. De Werkgroep Stationslocatie (hierna: de Werkgroep) heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 november 2016. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A. Wolters, M. Boer en A. Visser. Derde-partij is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [verzoeker] (hierna: [verzoeker] ) niet als belanghebbende bij het besluit van 8 december 2016 worden aangemerkt. Vast staat dat [verzoeker] op dit moment eigenaar noch zakelijk gerechtigde van de watertoren is. Blijkens de door [verzoeker] overgelegde stukken voert [verzoeker] met de gemeente Den Helder een procedure bij de civiele rechter over de watertoren. Of en wanneer [verzoeker] eigenaar dan wel zakelijk gerechtigde van de watertoren wordt, staat niet vast. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoeker] niet rechtstreeks bij het besluit van 8 december 2016 is betrokken en dus ook niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Dat de civiele rechter in een tussenvonnis van 18 september 2013 heeft overwogen dat uitgangspunt voor de beoordeling van de vorderingen van [verzoeker] is dat de watertoren zal worden geleverd, maakt het voorgaande niet anders. Het bestaan van een contractuele relatie tussen [verzoeker] en de gemeente is niet voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt (vergelijk de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2004, ECLI:NL:2004:AQ9966). [verzoeker] ’ verzoek om een voorlopige voorziening zal om die reden worden afgewezen.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de herinrichting van het stationsgebied in strijd is met een van de op de in het project betrokken gronden geldende bestemmingsplannen, te weten het bestemmingplan Julianaplein 1979. Om het project niettemin mogelijk te maken heeft verweerder omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een bevoegdheid van verweerder betreft, waarbij het beleidsvrijheid heeft. De rechter dient dat besluit terughoudend te toetsen, in die zin dat het niet aan de rechter is om te bepalen of een omgevingsvergunning moet worden verleend, maar dat de rechter enkel dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
4. Met het op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) verleende verkeersbesluit van 18 november 2016 heeft verweerder het project tot herinrichting van het stationsgebied ook verkeerstechnisch mogelijk gemaakt. Bij het nemen van een verkeersbesluit komt verweerder beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid van de weg' en 'vrijheid van het verkeer' als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvw. Verder is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die verweerder aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.1
Verzoekers stellen dat door de omgevingsvergunning pas af te geven nadat de inhoud daarvan al was gecommuniceerd, verweerder omwonenden het recht op een normale bezwaarschriftprocedure heeft onthouden. Verzoekers stellen voorts dat de bestemmingsplannen Julianaplein 1979 en Sluisdijk 1974 ten onrechte als vigerende bestemmingplannen zijn aangemerkt. Verweerder had geen omgevingsvergunning mogen verlenen, maar had het plan in de vorm van een (nieuw) bestemmingsplan aan de gemeenteraad moeten voorleggen. Ook stellen verzoekers dat [naam 2] , de architect van het stationsgebouw, ten onrechte niet is gehoord.
5.2.1
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers, nog daargelaten de juistheid van hun bezwaar over de communicatie over de inhoud van het besluit, gelegenheid hebben gezien tegen de verleende omgevingsvergunning tijdig bezwaar te maken. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat op 17 februari 2017 de hoorzitting zal plaatsvinden. Daarmee is inspraak voor omwonenden, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende gewaarborgd.
5.2.2
De omstandigheid dat een bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, maakt op zichzelf niet dat het zijn rechtsgeldigheid heeft verloren. Verder was verweerder ook niet gehouden de aanvraag van derde-partij als een bestemmingsplan in procedure te brengen; hij kon op de aanvraag beslissen zoals deze bij hem is ingediend.
5.2.3
Gelet op de gevoerde reguliere procedure was verweerder ook niet gehouden belanghebbenden voorafgaand aan de besluitvorming te horen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat een eventueel persoonlijkheidsrecht van architect [naam 2] in deze procedure geen rol kan spelen, reeds nu hij bij verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. In hetgeen verzoekers onder rechtsoverweging 5.1 hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter derhalve geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.1
Verzoekers stellen dat met de uitvoering van het plan het unieke wederopbouwkarakter van de Helderse binnenstad beschadigd en aangetast wordt. Zo wordt het [naam museum] verborgen achter een taxistandplaats, een fietsenstalling en hoge bomen pal voor de deur en raampartijen en worden gebouwen als het station, het HEMA -gebouw, de rabo en de (gewezen) V&D aan het gezicht van de binnenstad onttrokken door bosschages. Door het verwijderen van het terras aan de zijde van de Parallelweg en het verwijderen van de v-vormige muur wordt afbreuk gedaan aan het ontwerp van [naam 2] , aldus verzoekers.
6.2
Verweerder stelt dat voor het project alleen omgevingsvergunning moest worden verleend omdat de fietspaden en groenvoorziening beoogd in het verlengde van de Beatrixstraat en de rotonde Vijfsprong/Polderweg niet in overeenstemming zijn met het geldende ruimtelijke kader, voor het overige past het herinrichtingsproject daar wel binnen. De herinrichting van het stationsplein is, zo stelt verweerder verder, vooral bedoeld om het stationsgebied meer ruimtelijke kwaliteit te geven. Het project is in overeenstemming met het ambitiedocument 2014-2018 voor het stadshart Den Helder “Huiskamer van de stad”, het “Uitwerkingsplan Den Helder Stadshart” en de “Visie op de stationslocatie” uit 2015.
6.3
De voorzieningenrechter wijst er op dat het in de eerste plaats aan verweerder is om invulling te geven aan de ruimtelijke kwaliteit. Niet weersproken is dat het opgestelde plan in lijn is met gemeentelijke beleidsdocumenten als genoemd in rechtsoverweging 6.2. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat met het plan slechts een beperkte inbreuk wordt gemaakt op de bestaande bestemmingsplannen, te weten voetgangersgebied wordt fietspad en gebied met openbaar groen. Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals voorzien in dit project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat verzoekers, hetgeen blijkt uit de door hen opgeworpen bezwaren, een andere invulling van de openbare ruimte voorstaan, doet daaraan niet af. Verweerder heeft in de door verzoekers aangevoerde gronden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook overigens geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
7.1
Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat het verkeersbesluit tot gevolg heeft dat het aantal verkeersbewegingen voor het station onnodig en onredelijk veel zullen toenemen en dat de beschikbare breedte om rechts af te slaan onvoldoende zal zijn voor zwaar vrachtverkeer. Zij stellen verder dat door het fietspad en de fietsoversteekplaats aan de kant van het [naam museum] en het station van de rijbaan af te scheiden de mogelijkheid om veilig de weg over te steken klein is geworden. Door het zebrapad tegenover het [naam museum] te verwijdere kunnen voetgangers niet meer direct vanuit het museum en de Boerhaavestraat de stad in lopen. De kruising Boerhaavestraat/Middenweg wordt zeer onoverzichtelijk, met een fietspad in twee richtingen dat vanuit de Middenweg direct uitkomt in de Boerhaavestraat, en de taxistandplaats aan beide zijden van de kruising en het vervallen van het zebrapad in de Boerhaavestraat ter hoogte van het [naam museum] . De plaatsing van de fietsrotonde vlak langs en rond de watertoren brengt gebruikers en bezoekers van de watertoren in gevaar. Het aanleggen van twee dubbele fietsrijbanen in de Middenweg getuigt er niet van dat economisch met de beschikbare ruimte wordt omgegaan. Verder is de vraag of het voetpad dat direct langs de fietsrotonde ligt op grond van de gemeente is gerealiseerd en niet op gronden van de eigenaren van de belendende panden. De gewijzigde voorrangssituatie ter hoogte van het busstation zal voor verwarring zorgen voor weggebruikers. De verhoogde afscheidingen langs de rijbanen en de paaltjes bij de fietsoversteekpaden achten verzoekers voorts onveilig. Door het afsluiten van het Julianaplein ter hoogte van de Middenweg voor motorrijtuigen, kunnen grotere auto’s en vrachtwagens van deze weg geen gebruik meer maken omdat deze motorvoertuigen in de straat niet kunnen keren. Door de afsluiting van de oostelijke rijbaan van het Julianaplein zal het flatgebouw naast het Forest hotel niet meer per auto bereikbaar zijn voor de bewoners.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van verzoekers met name zien op de (on)veiligheid en de (on)bruikbaarheid van de weg. Nu verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat, naast Veilig Verkeer Nederland en de Fietsersbond, ook de politie bij de totstandkoming van het verkeersbesluit betrokken is geweest en een positief advies heeft uitgebracht, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de (on)veiligheid en de (on)bruikbaarheid van de weg geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben ook geen rapporten van (verkeers)deskundige overgelegd waaruit blijkt dat in de nieuwe opzet sprake zal zijn van een onveilige weg. De voorzieningenrechter heeft bij het oordeel betrokken dat in de Boerhaavestraat een maximum snelheid geldt van 30 km per uur en dat deze weg derhalve door fietsers en voetgangers moet kunnen worden overgestoken, maar dat verweerder heeft aangegeven dat indien dat nodig blijkt, in de Boerhaavestraat alsnog een zebrapad kan worden aangelegd. Ter zitting is voorts gebleken dat het voetpad rond de watertoren is verbreed, zodat het fietspad op grotere – veiligere – afstand van de ingang komt te liggen dan eerder was voorzien. Verder is door verweerder aangegeven dat bewoners voor wie dat noodzakelijk is, voor een ontheffing voor het gebruik van de oostelijke rijbaan van het Julianaplein in aanmerking kunnen komen.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.