ECLI:NL:RBNHO:2017:9267

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring en toewijzing voorlopige voorziening voor woningzoekende

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een urgentieverzoek had ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. Het college had op 16 augustus 2017 het urgentieverzoek van verzoekster afgewezen, waarop zij bezwaar had gemaakt. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in een onwenselijke woonsituatie verkeerde bij haar zus in Alkmaar, en er risico's waren voor haar kind als zij niet snel een oplossing vond.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening. De rechter stelde vast dat verzoekster niet in staat was om binnen zes maanden zelf passende woonruimte te vinden en dat de huidige woonruimte niet geschikt was voor haar en haar kind. De voorzieningenrechter besloot dat verzoekster door verweerder behandeld moest worden alsof zij in het bezit was van een urgentieverklaring, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 990,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van verzoekster en haar kind, en de noodzaak voor een snelle oplossing in het licht van de onzekerheid over de bijstandsuitkering van verzoekster. De voorzieningenrechter gaf aan dat de beslissing een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de uiteindelijke uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4167
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het urgentieverzoek van verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden E. Eijking, W. Vermeulen en I. Noordeloos.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoekster verblijft sinds de geboorte van haar zoon in maart 2017 bij haar zus en haar gezin te Alkmaar. Dit is een onwenselijke situatie, zowel voor verzoekster en haar kind, als voor haar zus en haar gezin. Daarbij komt dat de verhuurder van de woning van haar zus niet heeft ingestemd met de inwoning van verzoekester. Verder is van belang dat de duur van de door de gemeente Alkmaar aan verzoekster toegekende bijstandsuitkering onzeker is. Verzoekster heeft verklaard dat indien zij in december 2017 niet in de gemeente Alkmaar is ingeschreven, de bijstand komt te vervallen. In dat geval zou verzoekster moeten terugkeren naar haar woning in Den Helder, met het risico dat vanwege de ongeschiktheid van de woning haar zoontje uit huis wordt geplaatst. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat zij onvoldoende gegevens heeft verstrekt om op het verzoek te kunnen beslissen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat thans voldoende gegevens voorhanden zijn, op grond waarvan het verzoek om een urgentieverklaring in behandeling kan worden genomen.
5. Ter zitting is door verweerder gesteld dat – ondanks het feit dat het verzoek in behandeling kan worden genomen – er geen reden is om thans over te gaan tot het verstrekken van een urgentieverklaring, omdat op voorhand duidelijk is dat verzoekster niet voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel aan de voorwaarden voldoet.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.3 van de Huisvestingsverordening komt voor een aanvraag tot het verlenen van voorrang bij urgentie, zoals bedoeld in artikel 2.2, in aanmerking de woningzoekende die:
a. 18 jaar of ouder is en de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel een geldige verblijfsstatus heeft;
b. de 12 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag geen verzoek voor urgentie heeft gedaan;
c. in de 12 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag beschikt of heeft beschikt over zelfstandige woonruimte;
d. buiten eigen schuld de huidige woonruimte moet verlaten;
e. aantoonbaar niet in staat is zelf binnen 6 maanden andere passende woonruimte te vinden;
f. de huidige woonruimte niet geschikt (te maken) is om het probleem binnen 6 maanden op te lossen terwijl dit wel noodzakelijk is, en
g. minimaal 1 jaar ingeschreven staat in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Den Helder dan wel in het geval van mantelzorgverlening aantoonbaar maatschappelijk gebonden is aan Den Helder.
6.2
Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.3, aanhef en onder a, b en g. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er vooralsnog vanuit wordt gegaan dat verzoekster met haar woning in de [adres] beschikt over een zelfstandige woonruimte. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat verzoekster ook voldoet aan de voorwaarde onder c.
6.3
Verweerder heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde onder d., omdat onvoldoende is onderbouwd dat haar woning niet geschikt is voor wonen met een baby. De voorzieningenrechter is echter vooralsnog van oordeel dat verzoekster, met de verklaringen van [naam] van De Jeugd- & Gezinsbeschermers van 1 juni 2017 en 25 juli 2017, voldoende heeft onderbouwd dat de woning aan de [straatnaam] niet geschikt is voor bewoning door haar en haar kind. De voorzieningenrechter is ook vooralsnog van oordeel dat aannemelijk is dat de woning aan de [straatnaam] ook niet geschikt te maken is voor bewoning door haar en haar kind. De ongeschiktheid van de woning is gelegen in de locatie ervan, namelijk boven een horecagelegenheid en in een uitgaansgebied, en de toegang daartoe via twee steile trappen. Deze problemen zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet binnen 6 maanden op te lossen,
6.4
De voorzieningenrechter ziet verder vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarde onder e. Vaststaat dat verzoekster ingeschreven is bij de grootste woningaanbieder van Den Helder, te weten Woningstichting Den Helder en niet is betwist dat verzoekster op het woningaanbod van deze aanbieder heeft gereageerd. Verder is gebleken dat verzoekster zich tijdens haar verblijf in Alkmaar ook heeft ingeschreven bij SVNK en ook daar op woningaanbod heeft gereageerd. To nu tot is verzoekster er niet in geslaagd andere passende woonruimte te vinden. Daarbij is van belang dat verzoekster niet over de middelen beschikt om op de particuliere markt in haar woonbehoefte te voorzien, hetgeen zij overigens wel heeft geprobeerd. Aan het feit dat zij van maart 2017 tot oktober 2017 niet bij Stichting Woontij stond ingeschreven en in deze periode daarom ook niet op het woningaanbod van deze aanbieder heeft gereageerd, komt vooralsnog geen doorslaggevende betekenis toe. Daarbij is van belang dat het aanbod van Woontij aanzienlijk beperkter is dan dat van Woningstichting Den Helder en dat verzoekster een geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij de inschrijving niet heeft verlengd, te weten vanwege haar beperkte financiële middelen.
7. Gelet op het bovenstaande, de belangen van verzoekster en haar kind en het feit dat de behandeling van het bezwaarschrift eerst begin december 2017 zal plaatsvinden, afgezet tegen het belang van verweerder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen. De voorzieningenrechter ziet reden een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verzoekster door verweerder zal worden behandeld als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring, tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoekster door verweerder wordt behandeld als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring, tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 november 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.