ECLI:NL:RBNHO:2017:9160

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
1580020217
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drugshandel nabij GGZ terrein met verwerping beroep op artikel 359a Sv en plaatsing peilbaken

Op 14 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, die op 23 mei 2017 in Castricum werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdediging voerde aan dat de plaatsing van een peilbaken onder het voertuig van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de opsporingsmethoden, waaronder het plaatsen van het peilbaken en het opnemen van gesprekken via een in beslag genomen telefoon, niet in strijd waren met de wet en dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren gepleegd.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij zowel cocaïne als heroïne had vervoerd en verkocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden de in beslag genomen telefoons en een geldbedrag van € 1.139,94 verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor Opiumwetdelicten, maar benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800202-17 (P)
Uitspraakdatum: 14 september 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 23 mei 2017 te Castricum opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 153 wikkels en of bolletjes, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 31 bolletjes, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2:
hij op of omstreeks in de periode van 26 maart 2017 tot en met 22 mei 2017 te Castricum en/of Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beroep raadsman op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv)De raadsman heeft aangevoerd dat artikel 3 van de Politiewet 2012 geen basis biedt voor het gedurende ongeveer 24 uur plaatsen van het peilbaken onder het voertuig waarvan verdachte gebruik maakte, te weten de witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 1] . Naar de mening van de raadsman is in dit verband sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat in elk geval dient te leiden tot strafvermindering.
Hetzelfde heeft naar de mening van de raadsman te gelden voor het door een politieagent opnemen van een bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen mobiele telefoon, merk Nokia, gevolgd door het voeren van korte gesprekken met de bellers. Dit is gedaan zonder gebruik te maken van een bijzondere opsporingsbevoegdheid zoals pseudo (ver-)koop, en zonder het daarvoor vereiste bevel van de officier van justitie, al dan niet met machtiging van de rechter-commissaris. Het handelen van de politieagent is naar de stelling van de raadsman onrechtmatig geweest.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het plaatsen van een peilbaken los van de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid en het opnemen van een in beslag genomen telefoon van een verdachte en het vervolgens voeren van korte gesprekken met de bellers, zijn opsporingsmethodes die als zodanig niet in de wet zijn geregeld. Wat betreft de laatste opsporingsmethode merkt de rechtbank op dat artikel 126i Sv enkel de pseudokoop regelt en niet een mogelijke pseudoverkoop, zo daar in de onderhavige zaak al sprake van is geweest.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1563) het volgende overwogen:
“Voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze zaak aan de orde moet worden aangenomen dat de opsporingsambtenaren op grond van art. 2 (oud) Politiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012) en art. 141 en 142 Sv, zoals in de rechtspraak van de Hoge Raad uitgelegd, alleen bevoegd zijn haar in te zetten op een wijze die een beperkte inbreuk maakt op grondrechten van burgers en die niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing.”
De rechtbank overweegt ten aanzien van de inzet van het peilbaken voorts dat observaties een inmenging in het recht op privacy opleveren indien zij betrekking hebben op situaties waarin de geobserveerden onbevangen zichzelf moeten kunnen zijn. Van belang bij de beoordeling van de mate van de eventuele inbreuk op de privacy zijn de frequentie, duur, intensiteit, plaats en wijze waarop de observaties zijn verricht en de mate van indringendheid ervan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 23 mei 2017 blijkt dat het hem ambtshalve bekend is dat er drugs gebruikt worden door bewoners van de psychiatrische instelling Dijk en Duin in Castricum. Uit contacten met de beveiliger van Dijk en Duin is hem gebleken dat er bijna dagelijks vreemde en kortstondige contacten zijn tussen voertuigen die van buiten komen en bewoners van Dijk en Duin. Uit het als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegde overzicht van deze beveiliger blijkt dat een personenauto, een Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 1] , regelmatig dergelijke contacten had met bewoners van Dijk en Duin.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2017 van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] blijkt dat op 10 mei 2017 vanuit het geopende raam van het rechter voorportier van deze Polo, waarin twee jonge mannen zaten, kortstondig contact werd gemaakt tussen de handen van één van de inzittenden en de handen van een vrouw alsof er iets kleins werd overgegeven. Daarna gaat deze vrouw weg. Kort hierna wordt door de politie gezien dat een andere persoon, een man, achterin de auto stapt, voor ongeveer 1 minuut in de auto blijft en daarna weer uitstapt. Later wordt gezien dat een andere man dit ook doet. Het vermoeden bestaat dat de vrouw en mannen drugsgebruikers zijn.
Vervolgens is op 22 mei 2017 om 05:00 uur een peilbaken geplaatst onder het voertuig van verdachte. Bij het plaatsen zijn geen besloten plaatsen betreden. Het peilbaken was uitsluitend live te bekijken en gaf om de 10 seconden zijn positie door. Deze posities werden niet gelogd. Op 23 mei 2017 is het peilbaken in de middag live uitgekeken. Op die datum omstreeks 15:45 uur is het voertuig in beweging gekomen en gevolgd, hetgeen uiteindelijk tot de aanhouding van verdachte heeft geleid. Op 23 mei 2017 omstreeks 18:10 uur is het baken weer verwijderd van het genoemde voertuig.
Het peilbaken heeft dus ongeveer 30 uur onder het voertuig van verdachte gezeten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze beperkte duur en kijkend naar de aard van het peilbaken, er slechts een lichte inbreuk kan zijn gemaakt op de privacy van verdachte. De rechtbank heeft op grond van het dossier voorts vastgesteld dat het peilbaken slechts is gebruikt als hulpmiddel en dat het peilbaken slechts dan live werd bekeken, wanneer op basis van een analyse mogelijk sprake kon zijn van dealen in de omgeving van de psychiatrische inrichting Dijk en Duin. Het live bekijken van het peilbaken en het aldus volgen van het voertuig heeft niet lang geduurd. Het werd gevolgd door fysiek volgen door de politie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de mogelijk met de plaatsing en werking van het peilbaken samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als zo beperkt moet worden beschouwd, dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, als ook de algemene bepaling van artikel 141 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Daarom verwerpt de rechtbank dit verweer van de raadsman.
Ook het verweer van de raadsman met betrekking tot het opnemen van de Nokia telefoon door de politie en het vervolgens voeren van korte gesprekken met de bellers door de politie, wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt deze handelwijze van een juiste opsporing, die gebaseerd kan worden op artikel 141 Sv. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de gang van zaken bij de gesprekken, zoals blijkend uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 24 mei 2017. Niet in geschil is voorts dat van schending van het zogenoemde Tallon-criterium geen sprake is geweest. Het standpunt van de raadsman dat de politie dit niet op deze manier had mogen doen, vindt geen steun in het recht.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen wikkels en bolletjes aangevoerd dat slechts zogenoemde MMC testen hebben plaatsgevonden en geen laboratoriumtesten of testen door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Er is naar de mening van de raadsman dan ook niet onomstotelijk vastgesteld dat bij verdachte daadwerkelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de ten laste gelegde periode moet worden beperkt. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd voor een deel van de periode, in die zin dat hij heeft verklaard dat hij, op verzoek van een zieke vriend van hem, vanaf de laatste week van april 2017 gedurende vier of vijf dagen cocaïne en heroïne heeft verkocht. Overigens moet de verkoop door anderen zijn gedaan. Ook uit de verklaring van de ‘anonieme getuige’ onder nummer [nummer] van 5 juli 2017 blijkt dat niet alleen verdachte, maar een groep jongens zich bezighield met drugshandel. Er werd door die groep jongens in shifts gewerkt, aldus de verdediging.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat dat de onder verdachte inbeslaggenomen wikkels en bolletjes heroïne of cocaïne bevatten. Naast de positieve MMC-testen, wijst de rechtbank in dit verband op de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 mei 2017 heroïne en cocaïne bij zich had en dat hij naar Castricum was gereden om een drugsbestelling af te leveren. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij al eerder op soortgelijke wijze heroïne en cocaïne had verkocht en dat hij nimmer van een afnemer heeft gehoord dat de verkochte drugs niet ‘goed’ waren. Daarnaast leert de ervaring dat een positieve MMC test over het algemeen resulteert in de vaststelling door een laboratorium dat het onderzochte materiaal ook inderdaad heroïne of cocaïne bevat. De onder verdachte aangetroffen materialen waren bovendien, zoals vermeld, verpakt in bolletjes of wikkels. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs op die wijze worden verpakt voor de handel. Bij verdachte werden de bolletjes en wikkels aangetroffen in zijn onderbroek, wat er, tot slot, op duidt dat het volgens verdachte om verboden middelen ging, waarvan verdachte niet wilde dat deze in zijn bezit zouden worden aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de middelen heroïne of cocaïne bevatten.
Feit 2De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij vanaf eind april 2017 slechts gedurende vier of vijf dagen cocaïne en heroïne heeft verkocht in het licht van de bewijsmiddelen ongeloofwaardig. Daarbij acht de rechtbank met name ook de verklaring van de getuige gehoord onder nummer van belang. Deze getuige heeft verklaard dat hij verdachte een aantal keren heeft gebeld om cocaïne te kopen, dat hij verdachte sinds maart 2017 kent en dat hij vanaf 31 maart 2017 als zijn telefoonnummer had: [telefoonnummer] . Naar uit de bewijsmiddelen volgt, is dit het eerste dealtelefoonnummer geweest, waarvan de contacten grotendeels overeenkomen met die van het tweede dealtelefoonnummer, behorende bij een onder verdachte aangetroffen telefoon. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de personen die belden naar het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer veronderstelden dat degene die de telefoon opnam kennelijk wist waar zij zich bevonden en wat zij wilden hebben. De rechtbank acht dit onverenigbaar met de algemene stelling van de verdediging dat in shifts zou worden gewerkt. De verklaring van verdachte, voor het eerst ter zitting afgelegd, dat hij inviel voor een zieke vriend en dat ook andere personen gebruik maakten van de witte Volkswagen Polo en ook de Mercedes wordt door de rechtbank ter zijde geschoven. Verdachte heeft niet willen concretiseren wie dit zou(den) zijn geweest en heeft dit ook overigens niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
BewezenverklaringDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 23 mei 2017 te Castricum opzettelijk heeft vervoerd 153 wikkels of bolletjes bevattende cocaïne en 31 bolletjes bevattende heroïne;
Feit 2:
hij in de periode van 26 maart 2017 tot en met 22 mei 2017 te Castricum en Beverwijk opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
Het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten reclasseringstoezicht en een meldplicht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk zal zijn aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, eventueel in combinatie met een flink voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van zo nodig meer dan twee jaar. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening dient te worden gehouden met het feit dat hij nog geen 21 jaar oud is en hij niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
7.3.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de hoofdstraf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna twee maanden stelselmatig en op professionele wijze harddrugs gedeald. Dat ook bewoners van de psychiatrische instelling Dijk en Duin, kwetsbare personen, tot zijn klantenkring behoorden, rekent de rechtbank hem strafverzwarend aan. Daarnaast heeft verdachte een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen vervoerd.
Harddrugs leveren een gevaar op voor de volksgezondheid. Het gebruik van en de handel in harddrugs leiden bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast voor de samenleving. De handel in verdovende middelen dient daarom met kracht en streng te worden bestreden.
Verdachte heeft zich niet om al deze onwenselijke gevolgen bekommerd en heeft
- vermoedelijk - slechts gehandeld uit winstbejag.
De ernst van de hiervoor beschreven feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 juli 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 9 augustus 2017, van [reclasseringsmedewerker 1] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin is verwezen naar het ten behoeve van de raadkamer op 31 mei 2017 door [reclasseringsmedewerker 2] uitgebrachte reclasseringsadvies. Hierin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Daarnaast is vermeld dat geen inschatting kan worden gemaakt van het recidiverisico, aangezien verdachte zich op zijn zwijgrecht beriep. Aangezien [reclasseringsmedewerker 1] niet met verdachte heeft gesproken, heeft de reclassering geen aanvullend onderzoek kunnen verrichten. De reclassering heeft zich dan ook van verder advies onthouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen hulp van de reclassering nodig te hebben.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet reden voor een voorwaardelijk strafdeel, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn beperkte strafblad. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf.
Aangezien de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij haar eigen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is de op te leggen straf lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Strafverzwarend is voor de rechtbank geweest de intensiteit van het dealen en de deels kwetsbare klantenkring van verdachte.
7.4.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven
voorwerpen, te weten de twee zwarte Nokia telefoontoestellen en het geldbedrag van in totaal € 1.139,94, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met behulp van deze door verdachte gebruikte telefoontoestellen is begaan en dat het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten moet zijn verkregen.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven iPhone dient te worden teruggegeven aan verdachte. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze iPhone zijn begaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven Volkswagen Polo dient te worden teruggegeven aan [naam] , de vader van verdachte, aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier of het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de vader van verdachte bekend was met het feit dat verdachte de auto heeft gebruikt voor het vervoeren, verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne of dat hij dat gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negen (9) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
drie (3) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1
STK Telefoontoestel Kl: zwart
Nokia 105
758601
1
STK Telefoontoestel Kl: zwart
NOKIA 222
758606
Geld Euro
Totaal 1139,94 euro
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1
STK Telefoontoestel Kl: zwart
APPLE iphone
758605
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam] van:
1
STK Personenauto 15-NFL-7
VW POLO Kl: wit
737336
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2017.
Mr. J. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.