ECLI:NL:RBNHO:2017:9111

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16_1246 en 17 _ 3123
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie en niet verlengen tijdelijke aanstelling bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 3 november 2017, zijn twee procedures behandeld die betrekking hebben op de afwijzing van een sollicitatie en de beslissing om de tijdelijke aanstelling van eiser niet te verlengen. Eiser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), had gesolliciteerd naar de functie van medewerker Behandelen en Ontwikkelen. Zijn sollicitatie werd afgewezen op basis van een selectieprocedure waarbij andere kandidaten als geschikter werden beoordeeld. Eiser stelde dat het Protocol voor werving en selectie niet correct was toegepast, en dat hij ten onrechte niet was geselecteerd ondanks zijn geschiktheid.

In de tweede procedure ging het om de beslissing van verweerder om de tijdelijke aanstelling van eiser niet om te zetten in een vaste aanstelling. Verweerder baseerde deze beslissing op het functioneren van eiser, met name op het aspect houding en gedrag. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verslaglegging van het management een eenzijdige weergave was van zijn functioneren.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de sollicitatie niet correct was, omdat verweerder niet had aangetoond dat het Protocol juist was toegepast. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Wat betreft de beslissing om de tijdelijke aanstelling niet te verlengen, oordeelde de rechtbank dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, en verklaarde dit beroep ongegrond. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/1246 en 17/3123

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2017 in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Waard),
en

De minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: H.J. Kleine).

Procesverloop

In de procedure HAA 17/1246
Eiser heeft gesolliciteerd naar de functie van medewerker Behandelen en Ontwikkelen (schaal 10) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij besluit van 25 juli 2016
(het primaire besluit I) is eiser voor deze functie afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 20 juli 2017 zijn eiser en zijn gemachtigde verschenen. Omdat verweerder niet vertegenwoordigd was, heeft geen inhoudelijke behandeling van het beroep plaatsgevonden.
De rechtbank heeft op 28 juli 2017 schriftelijk vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft daarop bij brief van 15 september 2017 geantwoord.
In de procedure HAA 17/3123
Met een P-Direkt bericht van 30 januari 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn aanstelling per 30 april 2017 van rechtswege eindigt en niet wordt omgezet in een vaste aanstelling.
Bij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beide beroepen behandeld ter zitting van 2 oktober 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder [naam 1] , teamleider, verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is vanaf mei 2014, aanvankelijk op uitzendbasis, werkzaam bij verweerders Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij besluit van 3 augustus 2015 is eiser op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voor de periode van 1 augustus 2015 tot 1 mei 2017 aangesteld in de functie medewerker Behandelen en Ontwikkelen, schaal 9. In oktober 2016 heeft hij de tekenbevoegdheid behaald en per 1 november 2016 is hij bevorderd naar schaal 10.
In de procedure HAA 17/1246
2.1.
Vanwege een formatie uitbreiding waarvan 150 fte bij de IND heeft verweerder in mei 2016 de vacature Medewerker Behandelen en Ontwikkelen schaal 10 opengesteld. Gezocht werd naar meerdere medewerkers voor verschillende locaties. Op deze wervings- en selectieprocedure was het Protocol werving en selectie capaciteitsuitbreiding IND 2016 het Protocol) van toepassing.
2.2.
Eiser heeft op 17 mei 2016 schriftelijk gesolliciteerd naar deze functie. Op 23 juni 2016 heeft het sollicitatiegesprek plaatsgevonden met een Selectie Advies Commissie (SAC). De SAC heeft ten aanzien van eiser een selectieformulier, zoals bedoeld in het Protocol, opgesteld. Daarbij is aan eiser een score van 115 punten toegekend en als conclusie opgenomen: uitnodigen voor arbeidsvoorwaarden.
Eisers sollicitatie is met het primaire besluit I afgewezen. Eiser is niet geselecteerd omdat ander kandidaten beter voldoen aan het gezochte profiel.
2.3.
Eiser heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt, waarbij hij ook te kennen heeft gegeven dat hem naar zijn mening een vast dienstverband moet worden aangeboden.
De Adviescommissie bezwaarschriften algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden ministerie van veiligheid en justitie (bezwarenadviescommissie) heeft geadviseerd het primaire besluit I te herroepen
In afwijking van dat advies heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte van het Protocol is afweken. Verder heeft eiser aangevoerd dat de kritiekpunten aan zijn adres niet terecht zijn.
4. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat, nadat zijn aanstelling per 30 april 2017 is geëindigd, hij is aangewezen op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. In het kader van re-integratie is hij bezig zich als zelfstandig advocaat te vestigen. In hoeverre hij daarin zal slagen is nog niet duidelijk. Een terugkeer naar de IND ligt ook volgens eiser niet in de rede. Indien echter komt vast te staan dat hem ten onrechte een (vaste) aanstelling is onthouden, is hij ook in materieel opzicht benadeeld. Verweerder heeft dit niet bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat eiser, ook na de beëindiging van zijn aanstelling, belang heeft bij een oordeel over bestreden besluit I.
5.1.
In verband met de structurele formatie-uitbreiding heeft verweerder het Protocol vastgesteld, dat de uitgangspunten voor het werving-en-selectietraject beschrijft. Het Protocol heeft instemming verkregen van het Departementaal Georganiseerd Overleg (DGO) als bedoeld in artikel 113 van het ARAR.
De positie in het werving en selectieproces van verschillende groepen medewerkers die nu
werkzaam zijn bij de IND (ambtelijk en niet-ambtelijk) is in het Protocol als volgt bepaald:
“1. Verplichte VWNW-kandidaten in fase 2.
2. Geregistreerde WINW-kandidaten Rijksbreed.
3. Medewerkers IND.
4. Rijksbrede ambtenaren die bij de IND zijn gedetacheerd,
5. Externe inhuur werkzaam voor IND.
6. Ex-tijdelijke medewerkers IND.
De volgorde houdt in dat groep 1 voorrang heeft groep 2, groep 2 op 3, etc.”.
Het Protocol, dat intern is gepubliceerd, bevat ook richtlijnen voor de selectie. Over de selectiecriteria bepaalt het Protocol dat de geschiktheid van de kandidaat wordt vastgesteld na het selectiegesprek en is gebaseerd op de scores op de geformuleerde selectiecriteria voor de functie, snelle inzetbaarheid, passendheid in het team en indruk uit het gesprek. Verder is in het Protocol opgenomen dat de SAC beslist over de geschiktheid van de sollicitant en dit terugkoppelt aan de projectgroep A&B. Deze projectgroep maakt op basis van de input van de SAC’s de totale puzzel. De projectgroep beslist welke kandidaat wordt uitgenodigd voor een arbeidsvoorwaardengesprek of wordt afgewezen.
5.2.
Verweerder heeft eiser niet geselecteerd omdat hij andere kandidaten, deels externen, meer of beter geschikt vond dan eiser. Verweerder is daarbij uitgegaan van een nader vastgestelde “Werkwijze selectie op basis van de input van de SACs” (de Werkwijze). De Werkwijze die volgens verweerder abusievelijk niet intern is gepubliceerd, is geaccordeerd door de Hoofddirecteur van de IND en de ondernemingsraad. In de Werkwijze is vastgelegd, dat 80% van de vacatures wordt gevuld met de beste kandidaten. De overige 20% van de vacatures is gevuld met minder geschikte kandidaten. Eiser behoorde tot deze groep. Alleen bij gelijke geschiktheid van kandidaten binnen deze groep is de in het Protocol genoemde volgorde gehanteerd.
5.3.
De uitleg van verweerder dat de voorkeursvolgorde van het Protocol alleen van toepassing is bij gelijke geschiktheid van de kandidaten, deelt de rechtbank niet. Weliswaar lijkt de aanduiding in paragraaf 4. Plaatsing van het Protocol daarop te wijzen, maar de rechtbank kan dit niet plaatsen in de totale regeling van het Protocol. In paragraaf 2.2 van het Protocol staat dat de daarin opgenomen volgorde niet willekeurig is gekozen en dat dat betekent dat groep 1 voorrang heeft op groep 2, groep 2 op groep 3, etc. Daaruit concludeert de rechtbank dat beoogd is de hiervoor onder 5.1 genoemde groepen 1 tot en met 6, een voorkeurspositie te geven boven externe kandidaten en, in die volgorde, ook boven elkaar. Het toepassen van deze voorkeursvolgorde bij alleen gelijke geschiktheid is in strijd met deze bedoeling, omdat deze dan nauwelijks betekenis heeft voor de groepen medewerkers aan wie voorrang is toegekend. Dat het de bedoeling is van het Protocol om de voorkeursvolgorde toe te passen ten aanzien van geschikte kandidaten blijkt ook uit wat in het Protocol is opgenomen over de selectie door de SAC’s. Volgens het Protocol beslist de SAC over de geschiktheid van een kandidaat. Op basis van deze geschiktheid dient vervolgens de worden beoordeeld of een kandidaat die behoort tot een groep medewerkers aan wie een voorkeurspositie is toegekend, kan worden geplaatst.
5.4.
Waar de Werkwijze bepaalt dat 80% van de vacatures wordt gevuld met de beste kandidaten, dus zonder dat de voorkeursvolgorde is toegepast, is de Werkwijze in strijd met het Protocol. Omdat het Protocol is vastgesteld met instemming van het DGO, is voor het afwijken daarvan ook de instemming van het DGO vereist. Nu deze instemming ontbreekt, moet worden vastgesteld dat verweerder zich niet kan beroepen op de Werkwijze omdat deze niet verenigbaar is met het Protocol.
5.5.
Verweerder heeft erkend dat eiser door de SAC geschikt is bevonden voor de functie waarnaar hij had gesolliciteerd. Verweerder had eiser dus niet mogen afwijzen op de grond dat andere kandidaten beter voldoen aan het profiel. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of eiser vanwege zijn geschiktheid voor de functie én zijn voorkeurspositie voor aanstelling in aanmerking kwam. Aangezien ter zitting is gebleken dat 150 externe kandidaten zijn benoemd en eiser voorrang had op deze kandidaten, moet worden aangenomen dat verweerder eiser vanwege zijn voorkeurspositie had moeten aanstellen.
5.6.
Het beroep van eiser is gegrond. De overige gronden van eiser behoeven geen bespreking meer.
6. Het bestreden besluit I dient te worden vernietigd, omdat daaruit niet blijkt dat verweerder het Protocol juist heeft toegepast. Eiser heeft ter zitting laten weten niet uit te zijn op een nieuwe aanstelling bij verweerder. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheden voor een definitieve beslechting van het geschil. Het is aan partijen een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 20 juli 2017 en
2 oktober 2017 met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
7.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
In de procedure HAA 17/3123
8. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in deze procedure het verschuldigde griffierecht niet binnen de in de aan eiser gezonden herinnering gestelde termijn heeft betaald. Ter zitting is hierover aangevoerd dat deze herinnering niet aan eiser, maar aan zijn gemachtigde gezonden had moeten worden. Dit is terecht, de gemachtigde had zich immers inmiddels voor eiser gesteld. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest vanwege de te late betaling. Aannemelijk is dat, als de herinnering wel aan de gemachtigde zou zijn gezonden, het griffierecht tijdig was voldaan. Eiser kan in zijn beroep worden ontvangen.
9. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling niet wordt verlengd en niet wordt omgezet in een vaste aanstelling. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder die beslissing. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het functioneren van eiser op het aspect houding en gedrag niet voldoet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Van schending van het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel is volgens verweerder geen sprake. Een belangenafweging kan niet tot een andere uitkomst leiden. Verweerder acht zich tot slot niet gehouden om eiser op een andere locatie een kans te geven.
10.1.
Eiser is het op de hierna te bespreken gronden, met het bestreden besluit II niet eens.
10.2.
Anders dan eiser heeft betoogd mocht verweerder de beslissing om eisers aanstelling niet om te zetten in een vaste aanstelling, mede baseren op de verslaglegging van het management van 24 januari 2017 en het verslag van het gesprek op 18 januari 2017 tussen eiser en [naam 2] , die met eiser over de ontstane situatie wilde spreken.
Dat, zoals eiser aanvoert, het verslag van het management een eenzijdige weergave betreft, betekent niet dat daaraan geen waarde toekomt. Het is de taak van het management om de bevindingen ten aanzien van eisers functioneren in kaart te brengen. In het verslag zijn de voorvallen en bevindingen over het functioneren van eiser in voldoende mate geconcretiseerd. Eiser heeft de inhoud van het verslag, en dan met name de opmerkingen die daarin over zijn functioneren worden gemaakt, niet weerlegd. Uit het verslag van het gesprek met [naam 2] , inclusief de aanmerkingen en aanvullingen van eiser daarop, komt bovendien naar voren dat eiser erkent dat hij bij verschillende gelegenheden is aangesproken op zijn houding en gedrag en dat er zorgen waren over de communicatie. Wel blijkt daaruit dat eiser een en ander anders zag en beleefde. Dat doet aan de vaststellingen van het management echter niet af.
10.3.
Niet in geschil is dat eiser zijn werkzaamheden inhoudelijk naar behoren uitvoerde.
Echter, op basis van de in de hiervoor besproken verslaglegging van het management genoemde voorvallen en bevindingen, kon verweerder in redelijkheid tot het oordeel komen dat het functioneren van eiser wat betreft het aspect houding en gedrag niet aan de redelijkerwijs te stellen eisen voldeed. Op die grond kon verweerder besluiten de tijdelijke aanstelling van eiser niet te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling.
10.4.
Eisers beroepsgronden treffen geen doel.
10.5.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit II, is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de procedure HAA 17/1246
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.237,50.
In de procedure HAA 17/3123
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzitter, mr W.J.A.M. van Brussel en mr. I.J.B. Corbeij en, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.