8.3.Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zorgvuldig onderzocht waarom eiser niet in aanmerking zou komen voor een ligplaatsvergunning. Indien volgens verweerder onduidelijkheid zou bestaan over de (bedrijfsmatige) activiteiten van eiser in de haven, had het op de weg van verweerder gelegen om eiser in de gelegenheid te stellen hieromtrent duidelijkheid te verschaffen. Voorts heeft verweerder in het geheel niet gemotiveerd om welke reden het verlenen van een ligplaatsvergunning aan eiser zou leiden tot een verstoring van de vaste afspraken en intenties, die ten grondslag liggen aan de invoering van het vergunningstelsel en dat het verlenen van een vergunning aan eiser zou leiden tot een ontwrichting van de systematiek over de indeling en het gebruik van de kades. Verweerder heeft op de zitting een tekening van de haven getoond, met daarop aangegeven de schepen, die een ligplaatsvergunning dan wel een vaste ligplaats hebben gekregen. Deze tekening heeft echter betrekking op de situatie per 1 januari 2017. De tekening en indeling van de haven per 1 januari 2016 is niet verstrekt.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en ontbeert het een deugdelijke motivering en derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Reeds gelet hierop komt de voorzieningenrechter op dit moment niet meer toe aan de vraag of eiser al dan niet als visserschip in aanmerking komt voor een vaste ligplaats in de Oude Havens van Oudeschild .
10. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de voorzieningenrechter eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de reactie van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877. 13. De voorzieningenrechter ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder aan eiser tot aan de datum van de einduitspraak een vaste ligplaats verleent in de Oude Havens van Oudeschild . In het geval verweerder na deze tussenuitspraak overgaat tot het alsnog verlenen van een ligplaatsvergunning dan wel een vaste ligplaats, dan vervalt de hierboven getroffen voorziening.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat verweerder eiser voor zijn schip [nummer] tot aan de datum van de einduitspraak een vaste ligplaats verleent in de Oude Havens van Oudeschild . Deze voorziening vervalt in het geval verweerder alsnog overgaat tot het verlenen van een ligplaatsvergunning dan wel een vaste ligplaats;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: