ECLI:NL:RBNHO:2017:8317

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over overplaatsing en inhouding van bezoldiging van een leerkracht in het primair onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerkracht en het bestuur van de Stichting Spaarnesant. De leerkracht, eiseres, was per 19 september 2016 overgeplaatst naar een vervangingspool, de A-pool, en ontving vanaf die datum geen salaris meer, omdat verweerder haar afwezigheid als ongeoorloofd beschouwde. Eiseres heeft tegen de besluiten van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat er geen valide redenen waren voor haar overplaatsing en dat er geen sprake was van een conflictsituatie die deze beslissing rechtvaardigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overplaatsing niet op voldoende gronden was gebaseerd en dat er geen onoplosbaar conflict was tussen eiseres en de directeur van de Beatrixschool. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder, zowel de overplaatsing als de inhouding van de bezoldiging, niet in stand konden blijven. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: HAA 17/1109 en 17/1108

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Ruit),
en

Het bestuur van de Stichting Spaarnesant, verweerder

(gemachtigde: mr. V.G.A. Kellenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres met ingang van 19 september 2016 als leerkracht overgeplaatst van de Openbare Basisschool de Beatrixschool te Haarlem naar de vervangingspool, de zogenaamde A-pool.
Bij besluit van 17 januari 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit I gehandhaafd.
Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf die datum geen salaris ontvangt omdat zij ongeoorloofd afwezig is.
Bij besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit II gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1.
Eiseres werkt sinds 1985 in het onderwijs. Zij werkte laatstelijk 24 uur per week voor verweerder, één dag per week als leerkracht voor groep 6, en voor het overige als intern begeleider op de Beatrixschool, tot zij op 8 september 2014 zich ziek meldde met al langer bestaande klachten. Getracht is eiseres te re-integreren in het tweede spoor, in welk kader zij ook werkzaamheden heeft verricht.
1.2.
Op 13 juni 2016 heeft eiseres bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft het UWV besloten dat verweerder, omdat niet voldoende is gedaan om eiseres te re-integreren, het loon moet doorbetalen tot 4 september 2017. De behandeling van de WIA-aanvraag is opgeschort tot de tekortkomingen zijn hersteld. Naar het oordeel van het UWV is eiseres niet meer arbeidsongeschikt en had zij herplaatst moeten worden in haar eigen werk. Verweerder kan, volgens de bij het besluit behorende arbeidsdeskundige rapportage, de tekortkomingen repareren door eiseres beter te melden en te herplaatsen in eigen werk. Voorts dient verweerder het arbeidsconflict aan te pakken.
1.3.
Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de loondoorbetalingsverplichting. Ook is inmiddels verzocht de maatregel tussentijds te beëindigen.

De overplaatsing, beroep HAA 17/1109

2.1.
Nadat op 1 september 2016 een hervattingsgesprek had plaatsgevonden, waarbij partijen niet tot een oplossing zijn gekomen, heeft verweerder bij brief van 7 september 2016 eiseres het voornemen tot overplaatsing aangezegd. Nadat eiseres haar zienswijze heeft gegeven is het primaire besluit I genomen. Met het bestreden besluit I handhaaft verweerder dat besluit.
2.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat er medisch gezien geen beletsel of beperking is voor volledige werkhervatting, maar dat hervatting aan de Beatrixschool niet aan de orde is omdat de arbeidsverhouding met de directeur van die school ernstig beschadigd is. Een mediationtraject dat erop gericht was de verhoudingen te normaliseren heeft geen resultaat opgeleverd. Volgens verweerder is sprake van een conflictsituatie als bedoeld in artikel 10.6, tweede lid, en onder b, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) voor het Primair Onderwijs. Daarom is besloten eiseres over te plaatsen naar de A-pool. Eiseres heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen andere wensen opgegeven met betrekking tot haar werkplek. Het belang van de organisatie en de directeur als leidinggevende weegt voor verweerder zwaarder dan het belang van eiseres bij behoud van haar werkplek. In het bestreden besluit voegt verweerder daaraan toe dat de overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen. Er zijn geen redenen, ook niet medisch, om te oordelen dat de vervangingspool voor eiseres geen passende werkplek zou zijn.
3. Eiseres stelt dat valide argumenten voor onvrijwillige overplaatsing ontbreken.
Volgens eiseres is er geen conflict op grond waarvan overplaatsing noodzakelijk is.
Het arbeidsconflict betreft niet haar werkzaamheden op de Beatrixschool.
Zij is niet op de hoogte van het bestaan van een conflict op een andere wijze dan uit de verklaring van de directeur van de Beatrixschool, [naam 2] van 14 november 2016. Deze verklaring heeft eiseres pas kort voor de hoorzitting ontvangen en mag wegens strijd met de goede procesorde niet bij het bestreden besluit worden betrokken. Voor zover er al een conflict zou zijn, had het op de weg van verweerder gelegen om dat op te lossen. Daarin is verweerder tekortgeschoten. Volgens eiseres heeft niet als goed werkgever gehandeld.
4.1.
Verweerder heeft, omdat eiseres in bezwaar ontkende dat er een conflict met de directeur van de Beatrixschool zou zijn, een verklaring van de directeur [naam 2] , gedateerd 14 november 2016, aan de bezwaren-adviescommissie gezonden. Omdat die verklaring, in strijd met artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) minder dan 10 dagen voor de hoorzitting is ingestuurd, heeft eiseres geprotesteerd tegen de inbreng van die verklaring.
De bezwarencommissie heeft dat protest gehonoreerd, maar heeft geconcludeerd dat ook op grond van het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken van een conflict, ook met de betreffende directeur. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er niets nieuws in het verslag van de directeur staat en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren. Zij heeft niet gevraagd om een nadere reactietermijn. Volgens verweerder is er dus geen strijd met de goede procesorde. Verweerder verwijst, ter onderbouwing van het conflict tevens naar de mail van eiseres van 30 juni 2015 waarin zij zelf melding heeft gemaakt van een conflict tussen haar en de schooldirecteur. De rechtbank heeft die e-mail niet in het dossier aangetroffen maar eiseres heeft niet betwist dat deze e-mail met deze strekking er is.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het bestreden besluit I geen stand kan houden omdat zij niet op verklaring van [naam 2] heeft kunnen reageren. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiseres, nadat de hoorzitting korte tijd is geschorst, daartoe wel in de gelegenheid is gesteld en dat zij ook een reactie heeft gegeven. Zij heeft niet om een nadere reactietermijn verzocht. Omdat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld te reageren op de verklaring van [naam 2] , heeft verweerder deze verklaring aan zijn besluitvorming in bezwaar ten grondslag mogen leggen.
5. Het besluit inzake de overplaatsing van eiseres berust op artikel 10.6, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAO. Volgens dit voorschrift kan de werkgever de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen als er sprake is van een conflictsituatie waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen.
5.1.
Getoetst dient dus te worden of op 16 september 2016 sprake was van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor in de stukken noch in hetgeen hierover ter zitting is gezegd voldoende feitelijke grondslag te vinden.
5.2.
Uit de stukken, met name de e-mailwisseling tussen eiseres en de directeur [naam 2] in juni 2015 (productie 6 bij het verweerschrift), komt naar voren dat er sprake was van een moeizame communicatie tussen eiseres en de directeur over het te volgen re-integratietraject. Niet is gebleken, en verweerder heeft dat ook niet gesteld, dat er in de jaren daarvoor, toen eiseres als leerkracht werkzaam was, problemen in de samenwerking waren. Uit de stukken komt naar voren dat de communicatie van eiseres, mede als gevolg van haar opstelling, met andere instanties moeizaam verloopt. Voor de rechtbank is echter onvoldoende komen vast te staan dat de wijze van communiceren van eiseres heeft gemaakt dat tussen haar en de directeur [naam 2] een onoplosbaar conflict is ontstaan dat de overplaatsing noodzakelijk maakte. De e-mailwisseling tussen eiseres en de directeur gaat over de verslaglegging van een gesprek dat zij hebben gehad op 2 juni 2015. In de mail van 18 juni 2015 schrijft de directeur dat hij vervolgstappen wil zetten in het kader van eisers re-integratietraject maar wijst er wel op dat hij van eiseres een constructieve houding verwacht. Eiseres koppelt in die mails bepaalde handelingen van de directeur aan gevoelens van onveiligheid. Hoewel de houding van eiseres hierin niet constructief overkomt, vindt de rechtbank het van belang dat deze over en weer verwijtende mailwisseling zich voordoet in een re-integratiefase waarin er voor eiseres veel op het spel staat. Dat zij een groot belang heeft bij een juiste verslaglegging is evident. Uit deze e-mails kan niet worden opgemaakt dat een onoplosbaar conflict is ontstaan. Ook uit de overgelegde e-mailwisseling tussen eiseres en de arbeidsdeskundige [naam 3] komt deze verregaande aandacht van eiseres voor een juiste verslaglegging naar voren. Hoewel in deze e-mailwisseling valt te proeven dat het maken van een rapportage dan een moeizaam proces wordt, is niet gebleken dat dit tot een conflict met [naam 3] heeft geleid.
Het verslag van de directeur van 14 november 2016 biedt, tegenover de ontkenning van eiseres, eveneens geen aanknopingspunten voor het bestaan van een onoplosbaar conflict. Dat met eiseres een normale communicatie niet mogelijk was, zoals de directeur verklaart, vindt geen steun in de overlegde e-mailwisseling. Verder heeft verweerder geen gespreksverslagen in het geding gebracht waaruit dit wel blijkt.
Dat eiseres heeft aangegeven dat zij de mediationgesprekken met de heer [naam 2] wilde voeren ziet de rechtbank evenmin als een erkenning van een onoplosbaar conflict. De discussie tussen eiseres en haar werkgever zag blijkens het dossier op het re-integratietraject en de heer [naam 2] was hier vanuit verweerder mee belast. Dat de gesprekken dan met hem zouden plaatsvinden ligt voor de hand. Over de mediation en het mislukken daarvan heeft de rechtbank, gelet op het vertrouwelijke karakter van dat traject, geen inhoudelijke informatie. Uit het verslag van de directeur blijkt dat hij na het eerste gesprek geen heil zag in voortzetting van de mediation. Daaruit kan echter niet volgen dat het, door de directeur gevoelde conflict, onoplosbaar was en ook niet dat werkhervatting als leerkracht op de Beatrixschool niet meer mogelijk was
5.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat niet is komen vast te staan dat het in september 2016 niet langer verantwoord was om eiseres en de directeur op één school te handhaven. Dit houdt in dat niet gezegd kan worden dat het conflict op dat moment alleen nog maar kon worden opgelost door eiseres over te plaatsen. Met het overplaatsingsbesluit heeft verweerder gehandeld in strijd met de CAO .
5.4.
Omdat het aan het bestreden besluit I klevende gebrek naar het oordeel van de rechtbank thans niet kan worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat ook het primaire overplaatsingsbesluit van 16 september 2016 niet in stand kan blijven. De rechtbank zal dit besluit herroepen.

Schorsing van de bezoldiging, procedure HAA 17/1108

6.1.
Verweerder heeft in de brief van 16 september 2016 (het primaire besluit I) eiseres opgedragen zich op 19 september 2016 te melden voor werkhervatting op de obs de Zuidwester. Eiseres heeft het werk niet hervat maar heeft zich daar, onder verwijzing naar een eerdere ziekmelding van 6 september 2016, ziekgemeld. Deze ziekmelding van 6 september 2016 heeft verweerder, op advies van de bedrijfsarts, niet geaccepteerd.
Het UWV heeft geen reden gezien om, op het verzoek van eiseres, hierover een deskundigenbericht uit te brengen. Met het primaire besluit II heeft verweerder, voor zover in deze procedure van belang, besloten met toepassing van artikel 11.2, zesde lid, van de CAO onmiddellijk de bezoldiging te staken over de periode waarin eisers ongeoorloofd afwezig is.
6.2.
In het bestreden besluit II heeft verweerder, conform het advies van de bezwaren-advies-commissie, in aanmerking genomen dat eiseres niet arbeidsongeschikt is.
De bezwaren van eiseres met betrekking tot de re-integratieverplichtingen en het mediationtraject staan los van de verplichting van eiseres om het haar opgedragen werk te doen, aldus verweerder.
6.3.
Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat eiseres haar werkzaamheden in het kader van haar plaatsing in de A-pool niet heeft hervat op de Zuidwester. Zoals hiervoor is overwogen, houdt die overplaatsing geen stand. Gezien de vernietiging van dat besluit moet achteraf worden geconstateerd dat verweerder niet was gerechtigd eiseres op te roepen om aldaar het werk te hervatten. Van het nalaten werkzaamheden te verrichten in strijd met een verplichting, gebaseerd op het geen gevolg geven aan deze oproep, was dan ook geen sprake. Hiermee is aan bestreden besluit II de grondslag komen te ontvallen, zodat ook dat besluit geen stand houdt en voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BG8844.
6.4.
Omdat het aan het primaire besluit II klevende gebrek naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat ook het primaire besluit van 19 september 2016, waarbij de bezoldiging is gestaakt, niet in stand kan blijven. De rechtbank zal ook dit besluit herroepen.
6.5.
De beroepen zijn gegrond.
7.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beide procedures beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (2 punten voor de indiening van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft eiseres niet gevraagd om vergoeding van gemaakte kosten.
7.2.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres in beide procedures het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond
- vernietigt de bestreden besluiten van 16 en 17 januari 2017;
- herroept de primaire besluiten van 16 en 19 september 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 336,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal
€ 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, mr. S.A. Steinhauser en mr. I.J.B. Corbeij, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.