ECLI:NL:RBNHO:2017:8284

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
17/2557
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing inrijverbod Purmerland door gemeente Landsmeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer. Eiseres had een aanvraag ingediend voor ontheffing van het inrijverbod Purmerland, dat geldt voor voertuigen op meer dan twee wielen op werkdagen tussen 06.00 en 09.00 uur. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing zoals gesteld in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening op het verlenen van ontheffingen van het inrijverbod bij Purmerland en/of Den Ilp 2016.

Eiseres, lid van een hengelsportvereniging, stelde dat de afwijzing van haar aanvraag haar de mogelijkheid ontneemt om gebruik te maken van de voorzieningen van de vereniging. De rechtbank overwoog echter dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij op de verboden tijdstippen bij het viswater moet zijn en dat de afwijzing van de aanvraag niet uitsluit dat zij op andere tijdstippen gebruik kan maken van het viswater. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om ontheffing kon afwijzen.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen, omdat niet was aangetoond dat de door eiseres genoemde gevallen vergelijkbaar waren met haar situatie. De rechtbank oordeelde dat een eerdere fout van verweerder om ontheffing te verlenen niet betekent dat deze fout herhaald moet worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/2557
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Koppendraaier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om ontheffing van het inrijverbod Purmerland afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 2 januari 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend voor ontheffing van het inrijverbod Purmerland. Op die weg geldt een inrijverbod voor voertuigen op meer dan twee wielen vanuit de richting van Purmerend op werkdagen tussen 06.00 en 09.00 uur. Eiseres woont in [woonplaats] en zij is lid van de hengelsportvereniging [naam] Landsmeer - Den Ilp te Landsmeer en wil gebruikmaken van de voorzieningen van de hengelsportvereniging, te weten het viswater te Landsmeer. De weg waarvoor het inrijverbod geldt, is de verbindingsweg tussen Purmerend en Landsmeer.
2. Bij het primaire verzoek heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening op het verlenen van ontheffingen van het inrijverbod bij Purmerland en/of Den Ilp 2016 (de Verordening). Op grond van dit artikel kan het college een ontheffing verlenen voor alle werkdagen of een gedeelte daarvan als de aanvrager een vereniging of gelegenheid met recreatieve voorzieningen (camping) moet bezoeken die in de gemeente Landsmeer gevestigd is, teneinde gebruik te kunnen maken van de activiteiten en voorzieningen waarvoor een lidmaatschap dan wel overeenkomst is afgesloten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zelf kan kiezen wanneer zij gaat vissen, dat de weigering van de gevraagde ontheffing niet uitsluit dat zij gebruik kan maken van het viswater en dat de hengelsportvereniging geen bestemming heeft, zoals een kantine, die eiseres op een bepaald tijdstip moet bezoeken. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij op grond van het bepaalde in de Verordening in aanmerking komt voor ontheffing. Door aan haar geen ontheffing te verlenen, ontneemt verweerder haar de mogelijkheid om op een door haar gewenst tijdstip gebruik te maken van de voorzieningen van de hengelsportvereniging. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Aan andere personen, die lid zijn van een andere recreatieve vereniging, is wel ontheffing verleend.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening, verweerder bij een aanvraag om ontheffing beoordelingsvrijheid toekomt. De bestuursrechter dient dat oordeel daarom terughoudend te toetsen.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening. Niet is gebleken dat zij op werkdagen tussen 6:00 uur en 9:00 uur bij het viswater van de vereniging moet zijn. De stelling van eiseres dat door de afwijzing van haar aanvraag haar wordt ontnomen om van dat viswater gebruik te maken, volgt de rechtbank niet, omdat zij door het inrijverbod slechts op voornoemde beperkte tijdstippen niet via de Purmerland met haar auto naar het viswater te Landsmeer kan rijden. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt waarom omrijden, waarbij het overigens nog maar de vraag is of hiermee extra tijd is gemoeid, zo bezwaarlijk is. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid de aanvraag om ontheffing kunnen afwijzen.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Niet is gebleken dat de door eiseres genoemde gevallen rechtens vergelijkbaar zijn met de situatie van eiseres. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat in een aantal gevallen ontheffing is verleend voor personen, waarvan verweerder na zorgvuldig onderzoek heeft vastgesteld dat deze personen wel voldeden aan het bepaalde in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g van de Verordening. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat geen ontheffing is verleend aan leden van de vereniging waarvan eiseres lid is, het betrof telkens andere gevallen, zoals het verzorgen van een paard en het bezit van een vakantiehuisje te Landsmeer. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze reactie van verweerder op het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet afdoende is.
7. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding in deze zaak consequenties te verbinden aan het feit dat in het verleden door een fout ontheffing is verleend. Volgens vaste rechtspraak strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen. Verweerder is daarom niet gehouden om op grond van die gemaakte fout aan eiseres ontheffing te verlenen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2017.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: