ECLI:NL:RBNHO:2017:7958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16/2432
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor schrijftolk in het kader van scholing onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een lerares met gehoorproblemen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van de kosten van een schrijftolk voor haar HBO-opleiding tot praktijkondersteuner. Het UWV had eerder een vergoeding voor 121,5 uur voor de kosten van een schrijftolk toegekend voor haar werkzaamheden in de huisartsenpraktijk en het onderwijs, maar had de vergoeding voor de opleiding afgewezen, omdat het UWV niet bevoegd zou zijn om deze te verstrekken. Eiseres was van mening dat de toegekende uren ook gebruikt mochten worden voor haar opleiding.

Tijdens de procedure erkende het UWV dat betrokkenen zoals eiseres, die al werk hebben, in aanmerking kunnen komen voor een schrijftolk voor het volgen van scholing. De rechtbank oordeelde dat het aantal toegekende uren van 121,5 toereikend was voor het eerste schooljaar van de opleiding en dat de vraag of het UWV terecht geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule niet meer relevant was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV wegens strijd met de motiveringsplicht en liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.237,50 werden vastgesteld. Tevens werd het griffierecht van € 46,00 aan eiseres vergoed.

De rechtbank concludeerde dat het UWV het motiveringsgebrek in beroep had hersteld en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De uitspraak benadrukt het belang van de toegankelijkheid van scholing voor mensen met een beperking en de rol van het UWV in het faciliteren van deze toegang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een vergoeding voor 121,5 uren per jaar voor de kosten van een schrijftolk toegekend. Bij datzelfde besluit heeft verweerder een vergoeding van de kosten van een schrijftolk in verband met het volgen van een HBO-opleiding tot praktijkondersteuner afgewezen omdat verweerder niet bevoegd is.
Bij besluit van 2 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar schrijftolk en gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat zij nog niet over alle informatie beschikte die nodig is om op het beroep te beslissen. Verweerder heeft bij brief van
28 februari 2017 gereageerd op de door de rechtbank gestelde vragen en de rapportage van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) van 13 februari 2017 in de procedure gebracht. Eiseres heeft hierop bij brief van 20 maart 2017 gereageerd.
Bij brief van 13 april 2017 heeft verweerder gereageerd. Eiseres heeft hierop bij brief van
24 april 2017 gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1
Eiseres heeft vanaf [datum] 2014 gehoorproblemen (plotsdoofheid). Zij was werkzaam als lerares in het basisonderwijs voor gemiddeld 18 uur per week.
1.2
Eiseres heeft op 17 december 2015 een aanvraag voor een vergoeding van een schrijftolk ingediend voor de periode vanaf 1 januari 2016. Bij die aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij vanaf 1 januari 2016 voor 16 uur per week zal gaan werken als praktijkondersteuner in twee verschillende huisartspraktijken en dat het haar intentie is om in september 2016 te starten met een tweejarige HBO-opleiding tot praktijkondersteuner voor 3 uur in de week. Eiseres heeft hierna bericht dat zij vanaf 8 januari 2016 voor 4 uur per week gaat starten als praktijkondersteuner. De 12 uur bij de andere huisartsenpraktijk is niet doorgegaan. Deze uren zal eiseres onveranderd blijven werken als lerares in het basisonderwijs.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder een vergoeding voor 121,5 uur voor de kosten van een schrijftolk in verband met het uitvoeren van haar werkzaamheden in de huisartsenpraktijk en het onderwijs toegekend. Het aantal uren schrijftolk was gebaseerd op een arbeidsduur van 18 uur per week. De vergoeding van de kosten voor een schrijftolk in verband met volgen van een opleiding heeft verweerder afgewezen, omdat hij niet bevoegd is.
2. Bij bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit dat geen vergoeding wordt toegekend voor het volgen van een HBO-opleiding gehandhaafd.
3.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de persoon die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats.
Op grond van het tweede lid wordt onder voorzieningen als bedoeld in het eerste uitsluitend verstaan:
(…)
b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap;
(…)
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
3.2
Op grond van artikel 7 (getiteld ‘Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap’), eerste lid, van het Reïntegratiebesluit vindt de verlening van een intermediaire activiteit als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden van en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de voorziening, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal uren dat de persoon met een auditieve, motorische of visuele handicap per kalenderjaar in dienstbetrekking verricht.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan het Uwv van het in het tweede lid bedoelde percentage afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.1
Eiseres voert in beroep allereerst aan dat zij voor de uren van de HBO-opleiding tot praktijkondersteuner in aanmerking dient te komen voor een vergoeding van een schrijftolk. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat zij per 1 oktober 2016 is begonnen als praktijkondersteuner voor in totaal 22 uur per week. Zij is op 20 september 2016 begonnen met haar HBO-opleiding van 1 schooldag per twee weken. Het eerste schooljaar heeft 20 dagen het tweede schooljaar 28 dagen waarbij gedurende 6 uur per dag de hulp van een schrijftolk nodig is. Voor het eerste schooljaar dient verweerder daarom uit te gaan van 120 uur, voor het tweede jaar 168 uur. De schrijftolk heeft eiseres alleen nodig voor de opleiding. Voor haar werk als praktijkondersteuner heeft zij die voorziening niet nodig. De vergoeding dient volgens eiseres toegekend te worden nu het aantal uren binnen de grens van 15% blijft. Voorts dient verweerder de hardheidsclausule toe te passen nu voor het volgen van onderwijs het aantal uren dient te worden verstrekt dat daadwerkelijk nodig is, en niet de 15% norm van het aantal uren van de dienstbetrekking. Het volgen van de opleiding is voor eiseres noodzakelijk om werk te verkrijgen en te behouden.
4.2
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres de toegekende uren mag gebruiken voor de inschakeling van een schrijftolk bij het volgen van scholing. Pas voor het eerst in beroep heeft verweerder hierover met de brief van 28 februari 2017, de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B van 13 februari 2017 en de brief van 13 april 2017, duidelijkheid gegeven. Verweerder heeft aangegeven dat betrokkenen - waaronder eiseres - die al werk hebben in aanmerking kunnen komen voor een tolk voor het volgen van scholing waarover werkgever en werknemer afspraken hebben gemaakt. In die situatie kan de vergoeding voor de tolk worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met de in artikel 7, tweede lid, van het Reïntegratiebesluit genoemde grens van 15%. De hardheidsclausule kan eveneens van toepassing zijn. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om in het geval van eiseres de hardheidsclausule toe te passen omdat de reeds toegekende uren toereikend zijn voor het aantal uren van haar opleiding.
Eveneens heeft verweerder nader onderbouwd dat ook indien een opleiding langer dan één jaar duurt op grond van de Beleidsregels Scholing in individuele gevallen scholing voor langere duur kan worden toegestaan, maar niet langer dan twee jaar. Nu deze afwijkende motivering pas in beroep is gegeven, verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb in stand kunnen worden gelaten.
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bij het bestreden besluit toegekende aantal uren van 121,5 toereikend is voor het volgen van het eerste schooljaar van haar opleiding van in totaal 120 uur. Eiseres heeft de schrijftolk alleen nodig voor haar opleiding en niet voor haar werk. Verweerder heeft in beroep erkend dat de toegekende uren in het geval van eiseres ook voor scholing mogen worden gebruikt.
De beantwoording van de vraag of verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule is in zoverre niet meer relevant. Pas indien de uren binnen de grens van 15% niet meer toereikend zijn, kan verweerder indien sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, van deze grens afwijken. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het bestreden besluit niet ziet op het tweede studiejaar (in 2017) waarvoor eiseres heeft verzocht om vergoeding van een schrijftolk voor 168 uur. Een aanvraag voor een vergoeding van de kosten van een schrijftolk wordt per jaar beoordeeld en toegekend. Met de wijziging in het aantal uren dient eiseres een nieuwe aanvraag in te dienen waarna verweerder opnieuw dient te toetsen of zij voor die uren in aanmerking komt voor een vergoeding.
5.2
Omdat aan eiseres een toereikend aantal uren voor de inschakeling van een schrijftolk is toegekend en inmiddels vast staat dat eiseres deze uren mag gebruiken voor het volgen van een opleiding, kan de beroepsgrond van eiseres dat het bestreden besluit – dat gebaseerd is op artikel 7 van het Reïntegratiebesluit – en artikel 19a van de Wet Overige OCW-subsidies (WOOS) en artikel 1:4 van de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), in strijd is met de Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (de Richtlijn) en het VN Gehandicaptenverdrag (het Verdrag) buiten bespreking blijven. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel de hardheidsclausule niet heeft toegepast.
6. De rechtbank concludeert gezien het voorgaande dat verweerder het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijzen na een informele lus, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.237,50;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 46,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.