ECLI:NL:RBNHO:2017:7381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake persoonsgebonden budget voor jeugdhulp met gebrekkige onderbouwing van tarieven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp. Verzoeker, die lijdt aan het syndroom van Asperger, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, waarin een pgb voor begeleiding werd toegekend. Het primaire besluit, dat een lager pgb-tarief vaststelde dan eerder was toegekend, werd door verzoeker betwist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onderbouwing van de hoogte van het toegekende pgb gebrekkig was. Er was onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de tarieven waren vastgesteld, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder wogen dan de belangen van verweerder bij handhaving van het primaire besluit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en het pgb vastgesteld op € 1.249,82 per maand, te verstrekken tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3129
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.H.G. Robbe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: M.G. Dito-Kos).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een individuele voorziening voor jeugdhulp toegekend voor de periode van 16 mei 2017 tot en met 26 december 2017, inhoudende begeleiding individueel voor 4 uur per week en begeleiding groep voor 2 dagdelen per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb voor begeleiding individueel is berekend naar een tarief van € 32,48 per uur en het pgb voor begeleiding groep naar een tarief van € 33,10 per dagdeel (maandbedrag € 849,85).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Verzoeker is verschenen, vergezeld door [naam 1] , moeder van verzoeker, en bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het algemeen speelt bij deze belangenafweging een rol de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het bestreden besluit niet in stand zal blijven en dat daarna de uiteindelijke uitkomst van de procedure aanmerkelijk anders zal zijn. Deze toetsing kan meebrengen dat de voorzieningenrechter een oordeel geeft over het geschil in de bodemprocedure. Dat oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] , heeft het syndroom van Asperger met een disharmonisch profiel. Als gevolg hiervan heeft hij een ontwikkelingsachterstand.
2.2
Verweerder heeft bij besluit van 28 mei 2015 aan verzoeker een individuele voorziening voor jeugdhulp toegekend voor de periode van 16 mei 2015 tot en met 15 mei 2017, voor begeleiding individueel voor 4 uur per week en begeleiding groep voor 2 dagdelen per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb voor begeleiding individueel is daarbij vastgesteld naar een tarief van € 47,04 per uur en het pgb voor begeleiding groep naar een tarief van € 50,13 per dagdeel (maandbedrag € 1.249,82).
2.3
Op 30 maart 2017 is een aanvraag ingediend voor een (ongewijzigde) verlenging van de voorzieningen. Met het primaire besluit heeft verweerder het pgb voor dezelfde begeleiding op het lagere bedrag van € 849,85 vastgesteld.
2.4
De zorg voor verzoeker wordt ingekocht bij [naam 2] . Zij is als zelfstandige werkzaam onder de naam Centrum [naam 3] . Zij levert de zorg al langere tijd aan verzoeker en ook aan andere gezinsleden, de broer en de moeder van verzoeker.
3. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Aannemelijk is dat vanwege het verlaagde pgb, ook rekening houdend met de verlagingen waarmee andere gezinsleden zijn geconfronteerd, het voor het gezin moeilijk is om de noodzakelijke zorg voor verzoeker te blijven inkopen met mogelijk onomkeerbare gevolgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hierin voor verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening is gelegen.
3.2
In de Verordening Jeugdhulp Den Helder 2017 (Verordening) zijn in artikel 13 regels opgenomen voor de vaststelling van het pgb. Ter uitvoering van de Verordening heeft verweerder de beleidsregels Jeugdhulp Den Helder 2017 (beleidsregels) vastgesteld. Artikel 20 van de beleidsregels betreft de hoogte van het pgb-tarief.
3.3.
Op grond van artikel 13, derde lid, onder c, van de Verordening bedraagt het tarief voor een pgb ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Op grond van het vierde lid bepaalt het college bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van het tarief van een pgb wordt vastgesteld.
3.4.
Op grond van artikel 20, tweede lid, van de beleidsregels wordt de hoogte van een pgb voor de verschillende vormen van jeugdhulp per uur, per dagdeel of per etmaal bepaald op basis van het laagst beschikbare tarief per uur, per dagdeel of per etmaal, voor de betreffende vorm van jeugdhulp in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling. Volgens het vierde lid stelt het college het tarief vast op 100% van het pgb-tarief indien de pgb-houder een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao. Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die een lagere cao hanteert, dan voor de sector toepasselijk, leidt ingevolge het vijfde lid – als gevolg van aannemelijke minderkosten – tot een verlaging van het maximum pgb-tarief met 20%.
3.5
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het primaire besluit en de onderliggende stukken geen inzicht geven op welke wijze verweerder de hoogte van de tarieven heeft vastgesteld op basis waarvan het aan verzoeker toegekende pgb is berekend. De gemachtigde van verweerder heeft eerst ter zitting toegelicht dat het laagste uurtarief waarvoor de gemeente begeleiding in de zin van de Jeugdwet krachtens aanbesteding heeft gecontracteerd € 40,- bedraagt. Daarop is een indexering toegepast en vervolgens een aftrek van 20% met toepassing van artikel 20, vijfde lid, van de beleidsregels. De (gecontracteerde) tarieven zouden staan in het zogeheten productboek en kunnen volgens de gemachtigde worden opgevraagd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met een (mondelinge) verwijzing naar een intern handboek. Verweerder dient in een toekenningsbesluit voor de aanvrager controleerbaar te onderbouwen op welke wijze het gehanteerde tarief is vastgesteld. Het primaire besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd.
3.6
Voorts heeft verweerder zich kennelijk en zonder nader onderzoek op het standpunt gesteld dat in dit geval gecontracteerde zorgaanbieders bestaan die de vereiste adequate zorg in natura kunnen bieden aan verzoeker. De moeder van verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij door verweerder aangereikte gecontracteerde zorgaanbieders heeft benaderd, maar dat geen enkele aanbieder kan of wil voorzien in de voor verzoeker benodigde begeleiding. Uit het besluit en de onderliggende stukken blijkt niet waar verweerder het standpunt op baseert dat gecontracteerde aanbieders adequate zorg kunnen verlenen aan verzoeker voor de door verweerder gehanteerde tarieven. Ook is niet gebleken dat verweerder de bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking heeft genomen. Dit geval is bijzonder door de lange tijd waarin [naam 2] aan meerdere gezinsleden zorg verleent.
3.7.
Op grond van wat onder 3.5 en 3.6 is overwogen, staat dus nog geenszins vast dat de door verweerder in het primaire besluit gehanteerde tarieven overeenkomen met het in artikel 13, derde lid, onder c, van de Verordening bedoelde tarief. In zoverre staat niet vast dat het bestreden besluit in overeenstemming is met de Verordening.
3.8
Verweerder heeft met toepassing van artikel 20, vijfde lid, van de beleidsregels een aftrek van 20% toegepast op het laagst beschikbare tarief per uur, omdat [naam 2] werkt als zzp’er. Nog los van de vraag of een dergelijke regel gelet op het bepaalde in artikel 2.9 aanhef en onder c, van de Jeugdwet niet moet worden vastgesteld door de raad, kan in ieder geval worden vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 13, derde lid, onder c, van de Verordening. Volgens deze laatste bepaling is immers de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura bepalend voor het tarief van het pgb. Een categorale aftrek van 20% in geval van inschakeling van zzp’ers past daar niet bij. Ook in zoverre is het primaire besluit gebrekkig voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van het toegekende pgb.
4. Vanwege de gebrekkige onderbouwing van de hoogte van het toegekende pgb, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De belangen van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening dienen thans zwaarder te wegen dan verweerders belangen bij handhaving van het primaire besluit.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toe. De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van het pgb met ingang van 12 juli 2017 (ontvangst verzoek om voorlopige voorziening) tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter zal het pgb vaststellen op € 1.249,82 per maand te verstrekken tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter sluit hierbij aan bij het eerder door verweerder vastgestelde pgb dat overeenkomt met de maandelijkse nota van de zorgverlener. Er is geen reden uit te gaan van een hoger tarief, zoals verzoeker heeft verzocht, omdat verzoeker niet een hoger bedrag dan € 1.249,82 per maand aan de zorgverlener is verschuldigd.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt daarnaast verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit voor wat betreft het bedrag van het pgb tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • stelt het bedrag van het pgb vast op € 1.249,82 per maand vanaf 12 juli 2017 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.