In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind door de meemoeder. De meemoeder, die niet de biologische moeder is van het kind, verzocht om de erkenning te vernietigen op grond van artikel 1:205 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meemoeder en de geboortemoeder, die met elkaar gehuwd waren, samen hebben besloten om het kind te laten geboren worden en dat de meemoeder het kind als ongeboren vrucht heeft erkend. De meemoeder stelde dat er geen moeder-kindband was en dat het in het belang van het kind zou zijn om de erkenning te vernietigen, zodat de juridische werkelijkheid overeenkomt met de biologische werkelijkheid. De bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigde, was van mening dat de meemoeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, maar heeft ook een zelfstandig verzoek tot vernietiging van de erkenning ingediend. De rechtbank oordeelde dat de meemoeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek en wees het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning af. De rechtbank concludeerde dat het kind beter af is met twee juridische ouders, wat de huidige situatie is, en dat de vernietiging van de erkenning niet in het belang van het kind zou zijn.