ECLI:NL:RBNHO:2017:641

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel bijstandsverlaging wegens negatieve houding tijdens sollicitatiegesprek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Heiloo. De eiser ontving sinds 6 juli 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). De gemeente had de bijstandsuitkering van eiser met 100% verlaagd gedurende de maand augustus 2015, omdat eiser volgens de gemeente door zijn eigen toedoen, houding en gedrag, niet was aangenomen voor een functie als telemarketeer. De rechtbank oordeelde dat eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zijn negatieve houding tijdens het sollicitatiegesprek hem in de weg stond bij het verkrijgen van de functie. Eiser had zich positiever moeten opstellen, ondanks dat de functie niet zijn voorkeur had. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht de maatregel had opgelegd, omdat eiser tekortgeschoten was in zijn verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Eiser had in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit geen duidelijkheid gaf over het verweten gedrag, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende bewijs had geleverd dat eiser door zijn gedrag de functie niet had gekregen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) bij wijze van maatregel gedurende de maand augustus 2015 met 100% verlaagd.
Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is na voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser ontvangt sinds 6 juli 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de PW. Op 5 maart 2015 heeft eiser een sollicitatiegesprek gevoerd bij het bedrijf [naam bedrijf 1] voor een functie als telemarketeer. Aan eiser is de functie van telemarketeer niet aangeboden.
1.2
Op grond van de terugkoppeling van [naam 1] van [naam bedrijf 1] , via [naam 2] van [naam bedrijf 2] , aan verweerder heeft verweerder geconcludeerd dat eiser door eigen toedoen, houding en gedrag de functie niet is aangeboden. Op grond hiervan heeft verweerder aan eiser bij het primaire besluit een maatregel opgelegd, waaraan ten grondslag is gelegd dat eiser niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, en dat op grond van artikel 18, vierde lid, onder aanhef en onder g, van de PW, de bijstand wordt verlaagd. Met toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Heiloo heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand.
1.3
Het standpunt dat eiser door eigen toedoen niet de bedoelde functie aangeboden heeft gekregen heeft verweerder gebaseerd op de terugkoppeling, die [naam 1] via een
e-mailbericht op 5 maart 2015 aan [naam 2] van [naam bedrijf 2] heeft gegeven. In het
e-mailbericht staat het volgende vermeld: “Vanmorgen is [eiser] op sollicitatie geweest voor de functie telemarketeer. We hebben hem ontvangen met een kop koffie en mijn collega heeft kort met hem gesproken voordat hij gesprekken mocht beluisteren om een gevoel te krijgen van het werk. Tijdens dat gesprekje heeft hij al aangegeven dat hij hier moet komen, hij wordt gestuurd en dat hij een hekel heeft aan telemarketing. Tevens is de ongemotiveerde lichaamstaal opgemerkt door mijn collega en dat heeft ze benoemt naar hem en dat bevestigde hij. Dan weten jullie dat ook meteen. Ik wil in de ICT. Hij gaf aan dat hij niets kan verkopen, dat is mogelijk ook de reden dat hij niet aan een baan komt, want hij kan ook zichzelf niet verkopen. Mijn collega heeft hem aan het luisteren gezet en overleg met mij gehad. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat de heer [eiser] totaal geen interesse in het aangeboden werk heeft en ze hebben hem snel naar huis laten gaan.”.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de oplegging van deze maatregel gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser dusdanig gedrag vertoond dat hij het verkrijgen van werk heeft belemmerd.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit geen duidelijkheid geeft welk gedrag eiser wordt verweten. Eiser bestrijdt dat hij zich negatief heeft uitgelaten over de functie en is aangesproken op een ongemotiveerde lichaamstaal. Tijdens het sollicitatiegesprek heeft hij op de vraag waarom hij met zijn universitaire opleiding solliciteerde op een functie als telemarketeer aangegeven dat hij door de gemeente is gestuurd, omdat hij bijstand ontvangt. De vraag hoe hij tegenover telemarketing staat heeft hij naar eer en geweten beantwoord, namelijk dat hij er niet van houdt als hij zelf gebeld wordt, dat hij in het bel-me-niet-register staat ingeschreven en dat dit niet zijn lievelingsbaan is. Eiser heeft als sollicitant de plicht vragen naar waarheid te beantwoorden. Artikel 18, vierde lid, aanhef, en onder g, van de PW creëert echter geen grondslag voor het opleggen van een maatregel vanwege gegeven antwoorden op gestelde vragen. Volgens eiser kan het beantwoorden van vragen niet geschaard worden onder de noemer gedrag. Ten slotte is eiser van mening dat verweerder moet afzien van het opleggen van een maatregel, omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot oplegging van een maatregel een voor eiser belastend besluit betreft. Dat betekent dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot het nemen van de maatregel over te gaan. In dit geval betekent dat dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan eiser door eigen toedoen de functie van telemarketeer niet is aangeboden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen in het
e-mailbericht van [naam 1] van 5 maart 2015 is vermeld. Daarbij is van belang dat dit
e-mailbericht nog op dezelfde dag van het gesprek naar [naam 2] van [naam bedrijf 2] verzonden. [naam 1] heeft er daarbij ook geen belang bij om in het e-mailbericht de gang van zaken anders voor te spiegelen dan hoe het in werkelijkheid is gegaan. Hetgeen in het e-mailbericht is vermeld, wordt naar het oordeel van de rechtbank nog bevestigd door hetgeen is vermeld in het verslag van het driegesprek tussen eiser, [naam 2] en eisers klantmanager, dat naar aanleiding van het e-mailbericht van [naam 1] op 7 april 2015 heeft plaatsgevonden. Daarin is immers vermeld dat eiser over zijn sollicitatie bij [naam bedrijf 1] onder meer heeft opgemerkt dat hij geen enthousiasme kan veinzen, dat hij van gedwongen arbeid niet enthousiast wordt, dat hij geen machine is, die je kan inzetten op een work-first traject en dat hij recht heeft op arbeidskeuze, gelet op zijn opleiding en werkervaring. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in het e-mailbericht en in het verslag is vermeld, voldoende concreet en duidelijk is. Bovendien heeft eiser niet zozeer de weergave van de inhoud van het gesprek van 5 maart 2015 betwist.
3.3
Het door eiser getoonde gedrag en zijn houding tijdens het sollicitatiegesprek kunnen in het kader van de context van deze zaak, naar het oordeel van de rechtbank als negatief worden gewaardeerd. Zijn stelling dat hij enkel eerlijk antwoord heeft gegeven op de vragen die hem zijn gesteld, is bij de beoordeling van dit geschil niet van belang. Eiser had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat hij door zijn houding en gedrag niet aangenomen zou worden. Dit kan hem worden aangerekend. Eiser ontvangt als sinds juli 2013 bijstand en had er daarom alles aan moeten doen om zich in te zetten om de functie van telemarketeer te verkrijgen. Van hem had verwacht mogen worden dat hij zich – ondanks dat de functie niet zijn voorkeur had – ten aanzien van deze functie positief had opgesteld. Van omstandigheden dat dat van hem niet verwacht had kunnen worden, is niet gebleken. Verweerder heeft deze negatieve houding van eiser dan ook terecht aangemerkt als tekortschieten in de verplichting tot het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Voor het oordeel dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt is geen aanleiding.
3.4
Eisers stelling dat hij artikel 18, vierde lid, aanhef en onder g, van de PW niet heeft geschonden omdat hem geen arbeidsovereenkomst is voorgehouden, volgt de rechtbank niet. Genoemd artikel ziet immers niet alleen op het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid maar ook op het verkrijgen van dergelijke arbeid. Een sollicitatiegesprek ziet per definitie op het verkrijgen van werk.
4.1
Ten slotte stelt eiser dat verweerder een te beperkte toepassing heeft gegeven aan artikel 18, tiende lid, van de PW, door enkel te overwegen dat de maatregel van 100% voor de duur van één maand kan worden opgelegd, omdat niet is gebleken van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties bij eiser.
4.2
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om te onderbouwen dat sprake is van dringende redenen wegens bijzondere omstandigheden, die maken dat de opgelegde maatregel nader afgestemd moet worden. Eiser heeft dergelijke omstandigheden niet aangevoerd. De enkele omstandigheid dat hij bijstand ontvangt is daarvoor onvoldoende. Eisers grond kan dan ook niet slagen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.