ECLI:NL:RBNHO:2017:6285

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om haar uitkering per 20 januari 2016 te beëindigen, na eerder een uitkering te hebben ontvangen vanaf 19 december 2015. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres haar standpunt heeft toegelicht en verweerder zijn verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapportages voldoende inzichtelijk zijn. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze rapportages te twijfelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht is gebeurd en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 19 december 2015 beëindigd.
Bij besluit van 24 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin dat de ZW-uitkering van eiseres wordt beëindigd vanaf 20 januari 2016.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 24 februari nog diverse stukken en een toelichting aan de rechtbank gezonden.
Verweerder heeft daar bij brief van 3 maart 2017 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 11 april 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een gemotiveerd standpunt in te nemen over de duurbelasting van eiseres.
Verweerder heeft in antwoord daarop een rapportage van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep van 18 april 2017 ingezonden. Eiseres heeft bij brief van 3 juni 2017 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft verweerder eiseres per 24 september 2012 een WIA-uitkering toegekend tot 24 juli 2015. Vanaf 1 november 2012 heeft eiseres naast haar WIA-uitkering ook inkomen uit een parttime dienstverband bij de politie.
1.2.
Na afloop van het dienstverband bij de politie, 3 november 2014, ontving eiseres naast haar WIA-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 19 november 2014 heeft eiseres zich vanuit de WW bij verweerder ziekgemeld met recidiverende psychische klachten. Bij besluit van 20 februari 2015 is eiseres per 18 februari 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 24 juli 2015 geen WIA-uitkering meer krijgt omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Op 28 juni 2015 heeft eiseres zich per 19 november 2014 bij verweerder toegenomen arbeidsongeschikt gemeld voor de WIA.
1.4.
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 mei 2015 gegrond verklaard in die zin dat eiseres per 19 november 2014 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en zij per 24 juli 2015 (alsnog) recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de WIA. Deze uitkering ontvangt eiseres tot 21 oktober 2015 omdat zij per 20 augustus 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Het tegen het besluit van 23 oktober 2015 door eiseres ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 18 november 2016 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld.
2.1.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft de verzekeringsarts eiseres op 30 september 2015 gezien op het spreekuur. Eiseres wordt ongeschikt geacht voor haar maatgevende functie, frontofficemedewerker politie voor 24 uur per week. Door de verzekeringsarts is een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand daarvan zijn door de arbeidsdeskundige voor eiseres geschikte functies geselecteerd.
2.2
Op 8 maart 2016 heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) eiseres gezien op de hoorzitting. In de rapportage van 14 maart 2016 is zij tot de conclusie gekomen dat de FML in voldoende mate rekening houdt met de beperkingen. Verwezen wordt ook naar de rapportage van 16 december 2015 met betrekking tot de WIA-beoordeling. In verband met een ooroperatie op 10 november 2015, wordt eiseres vanaf die datum tot ongeveer 12 december 2015 tijdelijk toegenomen beperkt geacht. Vooraf en aansluitend aan die periode is eiseres belastbaar conform de FML van 30 september 2015.
3.2.
De arbeidsdeskundige B&B heeft aanleiding gezien om, vanwege een nadere vaststelling van het maatmaninkomen en de maatmanomvang en het vervallen van één van de geselecteerde functies, af te wijken van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige.
Er blijven echter volgens de arbeidsdeskundige B&B voldoende actuele en passende functies over. Eiseres wordt in staat geacht functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), magazijnmedewerker (Sbc-code 315020), Productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (Sbc-code 111171) en Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) te verrichten. Vergelijking van het voor eiseres geldende maatmanloon en het loon dat zij in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen (de resterende verdiencapaciteit), resulteert in theoretische verdiencapaciteit van 73,95%.
3.4.
Een en ander leidt tot het bestreden besluit, waarbij de Zw-uitkering van eiseres per 20 januari 2016 is beëindigd.
4. Eiseres is, samengevat, van mening dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zij heeft meerdere psychische beperkingen, deze zijn chronisch en ernstig. Zij is sinds maart 2015 onder behandeling geweest bij een psycholoog en zij volgde groepstherapie. Deze therapie is niet afdoende gebleken, de psycholoog acht vervolgbehandeling noodzakelijk. De psychische beperkingen worden aldus onderschat.
Er is onvoldoende rekening gehouden met de therapie en het gegeven dat na afloop van een therapiesessie eiseres niet in staat is nog werkzaamheden te verrichten. Eiseres heeft goede en slechte dagen, deze laten zich vooraf niet voorspellen. Eiseres verwijst naar de overgelegde medische informatie. Eiseres is in de praktijk niet in staat gebleken om te re-integreren, zij is daarom tijdelijk ontheven van de sollicitatieplicht.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, wat betreft het medische gedeelte,
berust op rapportages van de verzekeringsarts en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet op wat door eiseres is gesteld, dient de rechtbank te beoordelen of de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de inhoud ervan dan wel dat getwijfeld moet worden aan de door de verzekeringsartsen getrokken conclusies. Daarbij staat voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, als deze rapporten zorgvuldig en voldoende begrijpelijk zijn, en geen tegenstrijdigheden bevatten.
Dergelijke rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep aanvechtbaar.
Gelet op artikel 8:69 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is het aan eiseres om aan te voeren, en zo nodig aannemelijk te maken, dat de rapporten niet aan deze criteria voldoen, of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet-medisch geschoolden doen maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449. Daarbij is van belang dat het tot de professie van een verzekeringsarts behoort om de door de verzekerde geclaimde klachten op realiteitswaarde te toetsen. Een verzekeringsarts wordt op grond van zijn kennis en kunde in staat geacht om de bij de anamnese beschreven klachten en het gedrag van een verzekerde tijdens het onderzoek te benoemen of sprake is van ziekte of gebrek en hij wordt mede in staat geacht om informatie die hij verkrijgt van behandelaars van een verzekerde, te beoordelen op consistentie en aannemelijkheid.
5.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de rapportages niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, eiseres op het spreekuur heeft gezien en heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en eiseres onderzocht.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en een inschatting van de belastbaarheid van eiseres te kunnen maken.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de verschillende verzekeringsgeneeskundige rapportages inzichtelijk en afdoende gemotiveerd hoe de verzekeringsartsen tot de vastgestelde beperkingen van eiseres zijn gekomen en waarom er geen grond bestaat voor verdergaande beperkingen. De vastgestelde beperkingen stemmen ook overeen met de beperkingen zoals die bij de eerdere beoordelingen van de beperkingen van eiseres zijn vastgesteld. Onder deze omstandigheden is de stelling van eiseres dat zij meer dan wel sterker beperkt moet worden geacht dan is aangenomen, onvoldoende om de rechtbank aan het oordeel van de verzekeringsartsen te doen twijfelen. Eiseres heeft haar stellingen ook niet met een medische rapportage onderbouwd.
6.1.
Eiseres heeft voorts gesteld dat ten onrechte wordt aangenomen dat zij in staat is gemiddeld 8 uur per dag, 40 uur per week werkzaam te zijn. Volgens eiseres is er aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Zij heeft daarbij gewezen op de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid (hierna ook: de nieuwe standaard) die vanaf 1 februari 2016 de basis is voor alle verzekeringsgeneeskundige beoordelingen waarbij een uitspraak over de duurbelastingbaarheid aan de orde is. In het aanvullend beroepschrift van 24 februari 2017 en de daarbij behorende Bijlage IV, heeft eiseres toegelicht dat bij de beoordeling ten onrechte gebruik is gemaakt van de verzekeringsgeneeskundige standaard Verminderde Arbeidsduur (hierna ook: de oude standaard). Volgens eiseres voldoet het medisch onderzoek om die reden niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De op grond van de nieuwe standaard te onderzoeken aspecten en te stellen vragen zijn volgens eiseres niet of niet voldoende aan de orde gekomen.
6.2.
In de heropeningsbeslissing van 11 april 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat met het bestreden besluit van 24 maart 2016 de datum van intrekking van de Ziektewetuitkering van eiseres is gewijzigd van 19 december 2015 in 20 januari 2016. Dit betekent dat te beoordelen datum 20 januari 2016 is, en dat bij de beoordeling van de duurbelastbaarheid de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid gehanteerd dient te worden, terwijl uit de verzekerings- geneeskundige rapportages blijkt dat de beoordeling, ook in de bezwaarfase, heeft plaatsgevonden aan de hand de verzekeringsgeneeskundige standaard Verminderde Arbeidsduur. Verweerders reactie op de beroepsgronden dat toetsing aan de nieuwe standaard niet tot een ander oordeel leidt, heeft de rechtbank een onvoldoende weerlegging van die beroepsgrond geacht. De rechtbank heeft verweerder daarom in de gelegenheid gesteld dit motiveringsgebrek te herstellen, door met inachtneming van de nieuwe standaard een gemotiveerd standpunt in te nemen over de duurbelastbaarheid van eiseres.
6.3.
In een rapportage van 18 april 2017 heeft de verzekeringsarts B&B uiteengezet dat toepassing van de nieuwe standaard geen aanleiding geeft om een ander standpunt
in de te nemen. Ter toelichting is opgemerkt dat de nieuwe standaard duurbeperking sterk lijkt op de oude standaard urenbeperking. Ook in de nieuwe standaard moet beantwoord worden of er sprake is van een indicatie op grond een verminderde energetische belastbaarheid, een preventieve indicatie of een indicatie op grond van verminderde beschikbaarheid. Onder verwijzing naar de eerdere rapportages is toegelicht dat dit niet aan de orde is bij eiseres. Volgens de verzekeringsarts B&B zijn er geen argumenten voor een duurbeperking op energetische gronden omdat er geen sprake is van ziektebeelden met ernstige energetische beperkingen waardoor er een tekort is aan energie, een te groot energiegebruik is of extra recuperatieperiodes beargumenteerd kunnen worden. Er zijn geen argumenten voor een duurbeperking op preventieve gronden omdat van fulltime werk dat past bij de aangegeven beperkingen niet beargumenteerd kan worden dat dan ziekteverschijnselen optreden of verergeren, er is geen sprake van een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met een recidief of toename van symptomen, geen zelfoverschatting en geen sprake van een beperkt ziektebesef. Verder is er geen argument voor een duurbeperking op grond van een verminderde beschikbaarheid.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid een hulpmiddel is voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, zoals ook de Standaard Vermindering Arbeidsduur dat was. Volgens de inleiding is de nieuwe standaard geschreven met het oog op de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidswetgeving in Nederland: de WAO, de WIA, de Wajong, de WAZ, de Ziektewet en de Wet Verbetering Poortwachter. Daarmee is de nieuwe standaard bedoeld voor gebruik door (verzekerings-)artsen die voor of in opdracht van UWV de duurbelastbaarheid van cliënten moeten bepalen. Aanleiding om tot herziening van de oude standaard over te gaan was, eveneens volgens de inleiding, dat de oude standaard door veel gebruikers als te weinig concreet werd ervaren. De standaard gaf teveel ruimte voor interpretatie en kende, hiermee samenhangend, een grote bandbreedte bij de toepassing ervan (wel/geen en meer/minder beperking in duurbelastbaarheid). Tot slot was er onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing, waardoor ruimte bestond voor het laten meewegen van gedragsmatige aspecten bij het vaststellen van een beperking.
6.5.
In de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid is als vertrekpunt neergelegd dat de verzekeringsarts eerst dient te beoordelen of een verzekerde, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Op basis van de binnen dit kader vastgestelde beperkingen dient te worden bezien of een urenbeperking is aangewezen. Voor het aannemen van een urenbeperking is eerst plaats indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. In de Standaard is neergelegd langs welke weg in zo een geval de omvang van de urenbeperking dient te worden vastgesteld.
De duurbelastbaarheid van een betrokkene kan worden beperkt bij een indicatie stoornis in de energiehuishouding, een indicatie preventief of een indicatie verminderde beschikbaarheid.
6.6.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat de Standaard duurbelasting in arbeid wezenlijk anders is dan de Standaard Vermindering Arbeidsduur. Zoals blijkt uit het voorgaande is het vertrekpunt in beide standaarden hetzelfde, terwijl in de nieuwe standaard ook de indicaties in welke gevallen de duurbelastbaarheid beperkt kan worden, dezelfde zijn gebleven. Eerst indien sprake is van (ten minste) een van de drie indicaties, kan een urenbeperking aan de orde komen. Met de nieuwe standaard is beoogd de in de oude standaard als te groot ervaren interpretatieruimte en bandbreedte in te perken. De in de nieuwe standaard gegeven vragen en aandachtspunten komen daarom eerst aan de orde als er een indicatie is.
De vragen moeten gezien worden als hulpmiddel om tot een meer gewogen oordeel over de omvang van de beperking ten aanzien van de duurbelasting te komen.
6.7.
Anders dan eiseres meent, is met de nieuwe standaard niet beoogd te bewerkstelligen dat eerder tot een beperking van de arbeidsduur wordt besloten, getuige ook de opmerking in de toelichting, dat, indien de standaard in de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2016 is toegepast, moet worden beoordeeld of dat in het nadeel van de betrokkene is geweest.
6.8.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd voorts geen grond om het medisch oordeel dat geen van de drie indicaties voor een urenbeperking zich voordoet voor onjuist te houden. Hiervoor geldt hetzelfde als in de overwegingen 5.1. tot en met 5.3. is overwogen.
6.9.
Zoals onder 6.6. is overwogen komt de specifieke vraagstelling van de nieuwe standaard eerst aan de orde als er een indicatie is. De stelling dat verzuimd is gerichte vragen te stellen en in dat verband nadere informatie in te winnen, treft dan ook geen doel.
Dat is uitgegaan van een onjuist of onvolledig beeld ten aanzien van het dagverhaal, kan de rechtbank op grond van de diverse rapportages niet volgen. Daaruit komt een tamelijk consistent beeld van de dagbesteding, inclusief de waardering van eiseres daarvan, naar voren.
6.10.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Er is geen grond om de rechtbank aan het oordeel van de verzekeringsartsen te doen twijfelen dan wel een deskundige te benoemen.
7. De rechtbank ziet, nu de arbeidsdeskundige B&B bij het duiden van de functies is uitgegaan van een juiste medische grondslag, geen aanleiding die beoordeling voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige B&B heeft in de rapportage van 21 maart 2016 gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn. Eiseres heeft daar geen specifieke beroepsgronden tegen gericht.
8.1.
De conclusie is dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht met ingang van 20 januari 2016 heeft beëindigd. Het beroep is daarom ongegrond.
8.2.
In de beslissing van 11 april 2017 ziet de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
8.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.