Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.InleidingNaar aanleiding van onder andere bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD binnengekomen informatie, die hierna uitgebreider zal worden besproken, is een onderzoek gestart naar ex-douanier [S] , van wie het vermoeden bestond dat hij zich schuldig maakte aan het invoeren van verdovende middelen, met behulp van oud collega’s bij de Douane. Naar aanleiding van dit onderzoek en hierna te noemen TCI-informatie, waarin een link werd gelegd met de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] , verlegde het onderzoek zich naar hen. Tijdens dat onderzoek kwamen ook medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in beeld.
4.Bewijs
“ [S] zal samen met [B] eind dit jaar weer gaan starten met het afsturen van cocaïne vanuit Suriname naar Schiphol. [S] heeft in Suriname en op Schiphol nog contacten bij de Douane die er voor kunnen zorgen dat de cocaïne ongecontroleerd doorgelaten kan worden.”
contacten bij de Douane die ervoor kunnen zorgen dat de cocaïne ongecontroleerd wordt doorgelaten’ en in de daarna genoemde TCI-informatie over dat ‘
[S] nog contact onderhoudt met de douaneambtenaren [verdachte] en [medeverdachte 1]’ en dat ‘
deze samen werken als vast koppel’. Uit die informatie in samenhang bezien, kon een redelijk vermoeden worden afgeleid dat [medeverdachte 3] en [verdachte] contacten betroffen van [S] die ervoor kunnen zorgen dat cocaïne ongecontroleerd wordt doorgelaten. Dat geen oordeel over de betrouwbaarheid van de TCI-informatie kon worden gegeven, doet daaraan niet af, met name nu de informatie specifiek en gedetailleerd is en op onderdelen werd bevestigd door hetgeen in het overige (voor)onderzoek naar boven kwam. Immers bleek onder meer dat [verdachte] inderdaad werkte op de afdeling Post en Koeriers in de periode dat [S] daar ook werkte, dat zij inderdaad regelmatig samen met [medeverdachte 3] diensten draaide en dat zij inderdaad nog telefonisch contact had gehad met [S] na beëindiging van zijn dienstverband bij de Douane. De rechter-commissaris heeft de machtigingen van 15 en 16 april 2015 dan ook in redelijkheid kunnen verlenen.
samen draaien van diensten’. Er was op dat moment dan ook nog steeds sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan betrokkenheid bij de invoer van cocaïne.
Nee, alles is geregeld.”reageert met: “
betalingen?”. [medeverdachte 3] reageert daarop met: “
Ze betalen allemaal, als de datum, betalen ze standaard (500) vijfhonderd per maandag, dinsdag van te voren, voor de maandag”.[verdachte] reageert hierop met: “
Ja”. De rechtbank leidt uit de vraag van [verdachte] naar betalingen af, dat zij op dat moment al (enige) kennis had van betalingen die gedaan zouden worden, nu hieraan voorafgaand nog niets over betalingen is gezegd. Het gesprek verder volgend, legt [medeverdachte 3] een bepaalde gang van zaken uit aan [verdachte] met betrekking tot personen die vijfhonderd betalen voor een maandag, ongeacht of er wel of niets iets op staat. Ook valt op dat als [medeverdachte 3] zegt: “
En die andere partij van olijfolie.”, [verdachte] daarop reageert met: “
Maar hoe willen ze dat doen dan in euh.. impregneren of euh?”. [medeverdachte 3] spreekt steeds over
ween
ons:
“Dus vanaf nu is het zo dat als ze, als wij zeggen bijvoorbeeld euh..” ( ..) “dan pakken we het af”, en
“sturen meerdere dozen naar ons”. Ook blijkt uit verschillende momenten in het gesprek dat het nodig is dat [verdachte] snel weer aan het werk gaat, indien mogelijk ‒ dat wil zeggen, als de bedrijfsarts meewerkt ‒ op of vóór maandag 14 september. Het is belangrijk dat [verdachte] dat zo snel mogelijk aan [medeverdachte 3] laat weten. Later in het gesprek legt hij nog eens uit waarom: “
..maandagavond was ie daar, kregen ze allebei euh twee aanbetalingen liggen….(nvt).. ik zei laat ze het maar houden, als je het aanneemt dan moet je (..) wel zeker weten de 14e en je weet natuurlijk nooit hoe zo’n bedrijfsarts gaat reageren, straks zegt ie: ”Nee meissie dat gaat echt niet gebeuren”.Waarop [verdachte] reageert met: “
Jawel, weet je als ik gewoon zeg luister euh de muren komen thuis op me af weet je wel”.Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 3] met haar inderdaad sprak over methodes om cocaïne te smokkelen, maar dat zij dit niet serieus heeft genomen, omdat zij [medeverdachte 3] kent als ‘een clowntje’. Echter, de rechtbank die het gesprek ter terechtzitting heeft beluisterd, heeft waargenomen dat er weliswaar zo nu en dan wordt gelachen zoals gerelateerd in het proces-verbaal, maar dat van een grappige toonzetting geenszins sprake was. De rechtbank heeft daarnaast waargenomen dat tijdens de hiervoor geciteerde, relevante uitspraken, het gesprek een normale, serieuze toon heeft. [verdachte] heeft, uitgaande van haar uitleg van het gesprek, voorts geen plausibele verklaring voor haar eigen uitspraken kunnen geven. De rechtbank leidt uit dit afgeluisterde gesprek en hetgeen [verdachte] hierover ter terechtzitting heeft verklaard, af dat het [verdachte] op dat moment duidelijk was dat [medeverdachte 3] sprak over een methode, volgens welke zij ( [medeverdachte 3] en [verdachte] ) zendingen met cocaïne door kunnen laten, waar betalingen tegenover stonden. Nu ook wordt gesproken over
maandagenen
DHL,moet het haar duidelijk zijn geweest dat dit plaatshad op maandagen bij DHL. Uit de reacties van [verdachte] op hetgeen [medeverdachte 3] over de smokkelmethode vertelt, blijkt dat zij bereid is om daaraan mee te werken. De rechtbank stelt dan ook vast dat bij [verdachte] in ieder geval vanaf 2 september 2015, bij het op verzoek van [medeverdachte 3] inplannen van diensten bij DHL op maandagen, wel degelijk opzet heeft bestaan op het doorlaten van mogelijke transporten met cocaïne.
golftassenlaat vallen. [verdachte] gaat daar niet concreet op in. Verdere bewijsmiddelen van betrokkenheid van [verdachte] bij voorbereidingshandelingen ontbreken in het dossier. Derhalve kan niet worden gesteld dat [verdachte] informatie heeft uitgewisseld, ingewonnen of verschaft of anderszins uitvoeringshandelingen heeft verricht die zien op het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne in golftassen vanuit Panama en dient vrijspraak te volgen.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (onder andere Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316).
‘alles was geregeld’en dat zij een week van te voren geld zouden krijgen. Ook heeft [medeverdachte 3] op 11 oktober 2015 (zaaksdossier B04) met [medeverdachte 2] gesprekken gevoerd die zagen op smokkel van verdovende middelen vanuit Chili waarbij een vermenging plaats gaat vinden. In het eerder genoemd gesprek op 2 september 2015 met [verdachte] spreekt [medeverdachte 3] over
‘die andere partij van olijfolie’. Uit afgeluisterde telefoongesprekken van [verdachte] blijkt dat [verdachte] op 15 oktober 2015 aan de roosterplanner [G] doorgeeft dat zij en [medeverdachte 3] op maandag bij DHL willen werken en ’s middags bevestigt [verdachte] aan [medeverdachte 3] dat zij [G] (de roosterplanner) nog heeft gebeld. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben beiden op 19 oktober 2015 bij DHL gewerkt.
ze betalen allemaal, als de datum, betalen ze standaard (500) vijfhonderd per maandag, dinsdag van te voeren, voor de maandag”, het OVC-gesprek op 13 september 2015 waarin [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 3] onder meer zegt: “
dus je krijgt honderd (100) procent volgende week euh.. dinsdag, zal woensdag worden voor jullie dan, heb ze euh.. dus jij krijgt het dinsdag, dus zij krijgt het woensdag. Heb je honderd (100) procent aanbetalingen”, het OVC-gesprek op 23 september 2015 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , tijdens welk gesprek geld wordt overhandigd aan [medeverdachte 3] en het OVC-gesprek op 5 oktober 2015 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waarin onder meer wordt gesproken over een ‘borg’.
Als zij zegt, ik kan het niet aan.. of ik ga het niet euh..dit kan ik niet.. dan houdt het hele verhaal op [medeverdachte 2] , ze krijgt, ze krijgt godverdomme net zoveel geld als ik, ze krijgt net zoveel geld als ik, naja.. hè luister euh.. voor echt véél minder werk”.
5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
6.Strafbaarheid van verdachte
7.Motivering van de sanctie
- Het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 april 2017 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft,
- het over haar uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 mei 2016 van [opsteller] , als reclasseringswerkster werkzaam bij Reclassering Nederland, samengevat en zakelijk weergegeven inhoudende:
9.Verzoek om bevel gevangenneming
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Beslissing
42 maanden;
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum