3.4.Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij de beoordeling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het volgens de rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onachtzaamheid. Ook uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Verdachte wordt verweten dat hij een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, doordat hij – samengevat – zijn snelheid niet heeft aangepast, terwijl dit wel werd aangegeven op de boven de snelweg hangende matrixborden, waardoor verdachte met hoge snelheid op een stilstaande auto is gebotst. Naast een schuldverwijt is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, vereist dat sprake is van ‘aanmerkelijke schuld’ aan het ongeval, in dier voege dat de aanrijding is ontstaan door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, hetgeen de rechtbank dient te beoordelen in het licht van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte geen acht heeft geslagen op de in werking zijnde matrixborden met de waarschuwing en snelheidsbeperking, alsmede het rode, dan wel oranje knipperende verkeerslicht. Als gevolg hiervan is verdachte met een snelheid van 112 km/h tegen een stilstaande auto gebotst waarbij het slachtoffer is komen te overlijden. In zoverre kan verdachte een schuldverwijt worden gemaakt.
De rechtbank overweegt dat verdachte onder in ieder geval twee in werking zijnde matrixborden is gereden, alwaar een snelheidsbeperking en een waarschuwing voor een verkeerslicht werd aangegeven. Voorts heeft verdachte het rode, dan wel oranje knipperende, verkeerslicht en de stilstaande auto van het slachtoffer niet opgemerkt.
De rechtbank merkt hierbij op dat getuige [getuige 1], de bestuurder van de vrachtwagen met Portacabins die de hoogtemelding had geactiveerd ter hoogte van hectometerpaal 53.6T, heeft verklaard dat hij het ongeval links van hem heeft waargenomen. Hij heeft verder verklaard dat hij de oprit was opgereden en aldaar zag dat de matrixborden een rode driehoek toonden. Ook verklaarde hij dat het verkeerslicht op rood stond en tien seconden later oranje knipperde, op welk moment het ongeval links van hem plaatsvond. Getuige [getuige 2], vrachtwagenchauffeur, heeft verklaard dat na de afrit Bazaar de matrixborden boven de weg 50 km/h aangaven. Hij zag dat verderop, vlak voor de Wijkertunnel, het verkeerslicht boven de weg op rood stond en dat hij niet hard reed. Hij zag het ongeval gebeuren ter hoogte van de verkeerslichten.
Uit het proces-verbaal bevindingen (bladzijde 82 e.v.) blijkt dat de vrachtwagen van [getuige 1] ter hoogte van hectometerpaal 53.6T (800 meter voor de plaats van het ongeval) de voorwaarschuwing hoogtemelding heeft geactiveerd. Op dat moment begonnen de verkeerslichten op 52.8(de plaats van het ongeval) oranje te knipperen. Ook de matrixborden gingen aan op 53.9 (op 1100 meter voor de plaats van het ongeval) 53.6 (op 800 meter) en 53.2 (op 400 meter). Die tonen allen een rode driehoek met daarin een waarschuwing voor een verkeerslicht en daarnaast een snelheidsbeperking, respectievelijk naar 90 km/h (op 1100 meter) op 53.9, naar 70 km/h (op 800 meter) op 53.6 en naar 50 km/h op 53.2 (op 400 meter).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor het ongeval zijn snelheid van 110 km/h vrijwel niet heeft aangepast; in ieder geval niet gedurende de periode van een minuut daarvoor. Hij heeft verder verklaard dat hij de vrachtwagen met de Portacabins (bestuurd door getuige [getuige 1]) heeft ingehaald voor het ongeval en dat hij daar een paar honderd meter van was weggereden voordat het ongeval plaatsvond. Vaststaat dan ook dat verdachte gemiddeld genomen sneller reed dan de vrachtwagen van getuige [getuige 1].
Bovenstaande houdt in dat verdachte zich achter de vrachtwagen van getuige [getuige 1] bevond op het moment dat die de voorwaarschuwing activeerde op 53.6T. Verdachte is derhalve na activering van die voorwaarschuwing in ieder geval onder de matrixborden 53.6 en 53.2 gereden voordat het ongeval gebeurde. Zowel uit het proces-verbaal (bladzijde 82 e.v.) als uit de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat die matrixborden op dat moment geactiveerd moeten zijn geweest. [getuige 1] en [getuige 2] verklaren immers beiden over een geactiveerd matrixbord. De rechtbank concludeert dat dit het matrixbord ter hoogte van 53.2 (op 400 meter) moet zijn geweest, omdat [getuige 1] niet onder een ander matrixbord is doorgereden voordat hij bij de verkeerslichten aankwam (hij kwam immers vanaf de oprit). Bovendien verklaart [getuige 2] dat op het matrixbord dat hij gezien heeft 50 km/h werd aangegeven, hetgeen past bij matrixbord 53.2. Zij hebben bovendien beiden verklaard dat het verkeerslicht op rood heeft gestaan. Uit het proces-verbaal bevindingen (bladzijde 82 e.v.) volgt dat de verkeerslichten niet op rood of oranje kunnen staan zonder dat de matrixborden gelijktijdig zijn geactiveerd.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verdachte onder twee geactiveerde matrixborden door is gereden voordat het ongeval gebeurde. Het eerste matrixbord gaf 70 km/h aan en een waarschuwing voor een verkeerslicht (ter hoogte van hectometerpaal 53.6). Het tweede gaf 50 km/h aan en een waarschuwing voor een verkeerslicht (ter hoogte van hectometerpaal 53.2). Vervolgens heeft hij het verkeerslicht en de auto van het slachtoffer, die zijn auto juist tot stilstand bracht, over het hoofd gezien – terwijl twee vrachtwagenchauffeurs die zich op enige afstand achter hem bevonden (dus van verder af) het verkeerslicht wél hebben opgemerkt. Hij is met onverminderde snelheid op het slachtoffer gebotst. Verdachte reed op dat moment 112 km/h, zijnde 62 km/h sneller dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/h.
Nu verdachte zowel de matrixborden met de waarschuwing en snelheidsbeperking, als het rode dan wel oranje knipperende verkeerslicht, en de stilstaande auto van het slachtoffer niet heeft gezien is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte zodanig onvoorzichtig verkeersgedrag opleveren, dat sprake is van ‘aanmerkelijke schuld’ in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en wel in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag heeft vertoond.