In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin werd meegedeeld dat zij vanaf september 2015 geen recht had op studiefinanciering. Na een eerdere beslissing waarin eiseres per september 2015 recht had op studiefinanciering in de vorm van een lening, werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor wat betreft het niet toekennen van een aanvullende beurs per 1 september 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 29 juni 2017 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat zij recht had op een prestatiebeurs voor vijf jaar, omdat zij een tweejarige masteropleiding volgde. De minister stelde echter dat eiseres op basis van de wetgeving slechts recht had op vier jaar prestatiebeurs, bestaande uit drie jaar voor de bacheloropleiding en één jaar voor de masteropleiding. De rechtbank oordeelde dat de masteropleiding van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een langere prestatiebeurs en dat er geen aanleiding was om van de wet af te wijken.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de minister onjuiste informatie had verstrekt of dat er toezeggingen waren gedaan die recht gaven op een langere prestatiebeurs. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.