ECLI:NL:RBNHO:2017:5666

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van studiefinanciering en prestatiebeurs in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin werd meegedeeld dat zij vanaf september 2015 geen recht had op studiefinanciering. Na een eerdere beslissing waarin eiseres per september 2015 recht had op studiefinanciering in de vorm van een lening, werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor wat betreft het niet toekennen van een aanvullende beurs per 1 september 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 juni 2017 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat zij recht had op een prestatiebeurs voor vijf jaar, omdat zij een tweejarige masteropleiding volgde. De minister stelde echter dat eiseres op basis van de wetgeving slechts recht had op vier jaar prestatiebeurs, bestaande uit drie jaar voor de bacheloropleiding en één jaar voor de masteropleiding. De rechtbank oordeelde dat de masteropleiding van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een langere prestatiebeurs en dat er geen aanleiding was om van de wet af te wijken.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de minister onjuiste informatie had verstrekt of dat er toezeggingen waren gedaan die recht gaven op een langere prestatiebeurs. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3390
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres, voor zover van belang, meegedeeld dat zij vanaf september 2015 geen recht heeft op studiefinanciering.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres, voor zover van belang, meegedeeld dat zij per september 2015 recht heeft op studiefinanciering in de vorm van een lening.
Bij besluit van 9 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover van belang,
het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor wat betreft het niet toekennen van een aanvullende beurs per 1 september 2015.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil tussen partijen is of eiseres aanspraak heeft op een prestatiebeurs voor vijf jaar.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op grond van de wetgeving recht heeft op vier jaar prestatiebeurs, namelijk drie jaar voor de bacheloropleiding en één jaar voor de masteropleiding. Aan eiseres is sinds september 2011 studiefinanciering toegekend en daarom bestaat er sinds 1 september 2015 geen recht meer op een prestatiebeurs. De masteropleiding die eiseres volgt, is geen opleiding als genoemd in artikel 7.4a, derde tot en
met zevende lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whowo), die recht geeft op een prestatiebeurs van meer dan vier jaar.
3. Eiseres stelt dat zij een tweejarige masteropleiding Health Economics and Management volgt. Zij wil net als andere studenten die een tweejarige masteropleiding volgen een extra jaar studiefinanciering ontvangen. Eiseres studeert voor de masteropleiding grotendeels buiten Nederland. Zij is onvoldoende door verweerder geïnformeerd dan wel onjuist geïnformeerd.
4. Uit de Wet studiefinanciering in combinatie met artikel 7:4a van de Whowo volgt dat de duur van de prestatiebeurs tijdens de masteropleiding in beginsel één jaar is. Uitsluitend indien de masteropleiding op grond van het derde tot en met zevende lid van dit artikel langer duurt dan één jaar, is de duur van de prestatiebeurs ook langer. Het staat vast dat de masteropleiding die eiseres volgt, geen opleiding is waarvoor deze uitzondering geldt. Dat betekent dat eiseres volgens de regels van de Wet studiefinanciering in aanmerking komt voor een prestatiebeurs van één jaar in verband met volgen van een masteropleiding.
5. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder van de wet afgeweken moet worden. Dat is hier niet het geval. Het betoog van eiseres dat zij onduidelijke of onjuiste informatie heeft gekregen en dat daarom van de wet afgeweken moet worden volgt de rechtbank niet. Met name is niet gebleken dat verweerder eiseres heeft toegezegd dat zij voor de masteropleiding die zij zou gaan volgen, een prestatiebeurs van twee jaar zou krijgen. Uit de door eiseres overgelegde correspondentie blijkt dit niet. Daarin wordt aangegeven dat de prestatiebeurs in beginsel vier jaar duurt.
6. Verweerder heeft op goede gronden geweigerd per 1 september 2015 een aanvullende beurs toe te kennen. Het beroep is derhalve ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.