ECLI:NL:RBNHO:2017:4987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
16/5115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Basisregistratie adressen en gebouwen en definitie van gedeelde verkeersruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het college, waarbij een adres in de Basisregistratie is gewijzigd. Eisers, waaronder [eiser 1] en [eiser 3], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar [eiser 2] heeft geen bezwaar ingediend en werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woonruimte van eisers niet op de juiste wijze is aangemerkt als verblijfsobject volgens de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG). De keuken van het café, dat zich op de begane grond van het pand bevindt, werd door verweerder aangemerkt als gedeelde verkeersruimte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet correct was. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en het bestreden besluit vernietigd, waardoor het adres in de Basisregistratie niet meer geldig is. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 2], te [woonplaats 2] ,
[eiser 3], te [woonplaats 3] ,
hierna tezamen te noemen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. Y.J.M. Pijnaker, drs. R. Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingangsdatum van 1 oktober 2016 het adres [adres 1] laten vervallen en het adres [adres 2] in de Basisregistratie opgenomen.
Bij besluit van 3 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 1] en [eiser 3] ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Op de hoek van de [straat 1] / [straat 2] te Haarlem bevindt zich een pand dat bij eisers in eigendom is. De begane grond van het pand is als café in gebruik en op de verdieping bevindt zich woonruimte.
1.2.
Op 26 oktober 2010 heeft verweerder een formaliseringsbesluit genomen, waardoor alle panden en verblijfsobjecten in Haarlem werden voorzien van eenzelfde brondocument. De woonruimte heeft volgens dit besluit het adres [adres 1] .
2.1.
Op grond van artikel 6:13, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, voor zover van belang, geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat [eiser 2] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Reeds daarom kan [eiser 2] niet worden ontvangen in haar beroep.
2.3.
Het beroep van [eiser 2] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. Onder eisers wordt in het navolgende [eiser 1] en [eiser 3] verstaan.
3.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder n, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder openbare ruimte: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet BAG, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet BAG, deelt de gemeenteraad het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
3.2.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) (hierna: Vnn), kent het college per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Vnn, kent het college binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Vnn, bepaalt het college de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
Op grond van artikel 3, zesde lid, van de Vnn, wordt onder vaststellen, toekennen en bepalen, zoals bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.
4.1.
Verweerder betoogt dat de woonruimte een verblijfsobject is. De woonruimte kan onderwerp zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en is in functioneel opzicht zelfstandig. Er is geen sprake van een substantiële afhankelijkheid van voorzieningen in andere ruimten binnen het pand. De woonruimte wordt ook ontsloten via een eigen afsluitbare toegang vanaf een gedeelde verkeersruimte. Verweerder merkt de keuken van het café daarbij aan als die gedeelde verkeersruimte. Verweerder verwijst daarbij naar het Objectenhandboek waar wordt vermeld dat bij het afbakenen van een verblijfsobject wordt gezocht naar de feitelijke eenheid van gebruik. Omdat de keuken als ontsluiting dient van de woonruimte op de eerste etage, waar zich ook de voordeur van de woonruimte bevindt, moet de keuken overeenkomstig de Wet Bag worden aangemerkt als gedeelde verkeersruimte. In het Objectenhandboek voor de basisregistraties adressen en gebouwen 2009 (Objectenhandboek) staat dat bij het vaststellen van de afbakening van een verblijfsobject wordt gezocht naar de feitelijke eenheid van gebruik. Hierbij geldt dat van binnen naar buiten wordt geredeneerd. De binnenste eigen voordeur wordt daarbij als bepalend aangemerkt. Achter de binnenste (afsluitbare) voordeur begint het verblijfsobject.
4.2.
Eisers zijn van mening dat de keuken niet kan worden aangemerkt als gedeelde verkeersruimte, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet BAG.
4.3.
Niet in geschil is dat de woonruimte niet wordt ontsloten via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, maar via het café op de begane grond en dan meer specifiek via de keuken van het café.
4.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2205, neemt verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot toekenning van een nummeraanduiding het Objectenhandboek als uitgangspunt. Hierin wordt een toelichting gegeven op de definities opgenomen in artikel 1 van de Wet BAG ter bevordering van het op een juiste en landelijk uniforme wijze interpreteren van deze definities.
4.5.
In het Objectenhandboek is een toelichting gegeven op de aanduiding gedeelde verkeersruimte: “met gedeelde verkeersruimten worden ruimten bedoeld als portalen en trappenhuizen, die gedeeld worden door meerdere verblijfsobjecten. Gedeelde verkeersruimten verbinden verblijfsobjecten met de openbare ruimte. Deze portalen en trappenhuizen maken geen deel uit van een verblijfsobject. Een gang met daaraan alleen kantoorruimten geldt niet als gedeelde verkeersruimte.”
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de keuken van het café niet als verkeersruimte, zoals in de toelichting van het Objectenhandboek is omschreven, kan worden aangemerkt. De hoedanigheid van de keuken van het café is een heel andere, dan die van een portal en een trappenhuis en kan daarom niet onder zo’n ruimte worden geschaard. Er wordt dus niet voldaan aan een van de criteria als vermeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet Bag en daarom kan de woonruimte niet worden aangemerkt als verblijfsobject in de zin van de Wet Bag. De beroepsgrond slaagt. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank derhalve niet meer toe.
5. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen, voor zover daarbij het adres [adres 2] in de Basisregistratie is opgenomen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de woonruimte ook niet meer het adres [adres 1] heeft omdat dit adres bij het deel van het primaire besluit dat niet is herroepen, is komen te vervallen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [eiser 1] en [eiser 3] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij het adres [adres 2] in de Basisregistratie is opgenomen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.