ECLI:NL:RBNHO:2017:4976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering indicatie banenafspraak op basis van arbeidsvermogen en non-discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met een auditieve beperking en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een aanvraag ingediend voor een indicatie banenafspraak, maar deze was door het UWV geweigerd omdat hij volgens hen niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen, wat hem uitsluit van de doelgroep voor de banenafspraak. De eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op non-discriminatiebepalingen en stelt dat de regelgeving een ongeoorloofd onderscheid maakt op basis van handicap.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de wetgeving rondom de banenafspraak en de doelstellingen daarvan besproken. Het doel van de wet is om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te verhogen, met een focus op de meest kwetsbare groepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de doelgroep en dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen mensen die het minimumloon kunnen verdienen en degenen die dat niet kunnen, gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat er voldoende objectieve en redelijke gronden zijn voor het gemaakte onderscheid en dat de weigering van de indicatie banenafspraak op goede gronden is gebeurd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de indicatie banenafspraak te weigeren in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/4151

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. Vernooij),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser geen Indicatie banenafspraak krijgt omdat hij niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden.
Bij besluit van 2 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een auditieve beperking. Hij heeft van 1986 tot 2012 verschillende functies vervuld. Van 2 juli 2012 tot 9 maart 2015 ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser heeft zich als zogeheten niet-uitkeringsgerechtigde gemeld bij de gemeente voor hulp bij het zoeken naar werk. De gemeente heeft hem verwezen naar verweerder voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen. Op 1 december 2015 heeft eiser daartoe bij verweerder een aanvraag ingediend. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft verweerder eiser bij het primaire besluit een indicatie banenafspraak geweigerd omdat hij niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 juli 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat eiser de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren kan uitoefenen en daarmee het wettelijk minimumloon (WML) kan verdienen. Om die reden wordt hij niet geacht te behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder getoetst of eiser behoorde tot de extra doelgroep die op grond van artikel 38b, tweede lid van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) kan worden opgenomen in het doelgroepenregister. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarde en daarmee ook niet behoort tot die extra doelgroep.
3. Niet in geschil is dat eiser niet valt onder de (extra) doelgroep van de banenafspraak.
3.1.
Eiser doet een beroep op non-discriminatiebepalingen, een verboden onderscheid op grond van handicap. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder, door hem uit te sluiten van de doelgroep Indicatie banenafspraak omdat hij het minimumloon kan verdienen, een ongeoorloofd onderscheid maakt op grond van handicap en/of chronische ziekte en het recht op gelijke behandeling. Eiser acht de regel in strijd met de rechtstreeks werkende EU-richtlijn nr. 2000/78/EG, waarin het verboden wordt te discrimineren op grond van handicap. Ook acht eiser de regel in strijd met artikel 1 van de Grondwet, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) en het VN verdrag tegen discriminatie op grond van handicap. Die regel belemmert bepaalde groepen van gehandicapten, namelijk diegenen die in staat zijn het minimumloon te verdienen, de toegang tot de arbeidsmarkt. Werkgevers geven immers vanwege de quotumregeling de voorheur aan personen die een indicatie banenafspraak hebben. Eiser ervaart dit gevolg ook in de praktijk. Dit is een verboden onderscheid op grond van handicap, waaraan verweerder niet mag meewerken. Verweerder heeft niet aangetoond dat er voldoende legitimiteit is voor het feit dat er een groep is die niet profiteert van die regel, er zelfs nadeel van ondervindt. Er wordt alleen aangegeven dat de ‘kwetsbare groep’ er van profiteert.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, in navolging van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat een (indirect) onderscheid niet zonder meer verboden is, maar kan worden gerechtvaardigd als voor het maken van onderscheid in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan. Daarbij geldt voor de sociale zekerheid dat aan de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, niet alleen bij de beslissing welke doelstelling van sociaal en werkgelegenheidsbeleid zij specifiek willen nastreven, maar ook bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstelling kan worden verwezenlijkt.
4.2.
Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Wijzing van de Wfsv in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten), wetsvoorstel 33981, komt naar voren dat deze regelgeving als doel heeft de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te verhogen en dat, om mogelijke verdringing op de arbeidsmarkt te verkleinen, daarbij de focus ligt op de groep die het meest kwetsbaar is: namelijk personen met een arbeidsbeperking die naar het oordeel van het Uwv niet in staat zijn 100% van het WML te verdienen. De wetgever heeft dit in de memorie van Toelichting (MvT) onder meer als volgt onder woorden gebracht:
(p.1-2):
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten introduceert een quotumheffing waarmee werkgevers gestimuleerd worden om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.” (…)
(p. 9) “Bij de invoering van het quotum is het essentieel om de doelgroep helder af te bakenen”. (…) Dit leidt tot de volgende uitgangspunten: (…)
Met de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wordt aangesloten bij de doelgroep voor de banenafspraak in het sociaal akkoord. De doelgroep focust daarmee op de groep die het het lastigst heeft. Het gaat om de volgende groepen mensen:
  • Een persoon met een arbeidsbeperking die voor arbeidsondersteuning een beroep doet op de gemeente en die naar het oordeel van UWV niet in staat is 100% van het WML te verdienen. Ook de zogeheten niet-uitkeringsgerechtigde kan op basis van deze doelgroepbeschrijving meetellen voor de banenafspraak en het quotum, als UWV vaststelt dat deze persoon niet in staat is WML te verdienen
  • Iemand met een WSW-indicatie
  • Iemand die in de Wajong zit (…)
(p 28-29) “De banenafspraak uit het sociaal akkoord en het activeren van het quotum als de afspraken niet worden gerealiseerd, sluit goed aan bij hetgeen in internationale wet- en regelgeving is neergelegd op het gebied van gelijk(waardig)e arbeidsrechten.
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is bedoeld om ervoor te zorgen dat meer mensen met een arbeidshandicap op een reguliere arbeidsplaats kunnen werken. Het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten sluit daarmee goed aan bij het inclusieve gedachtegoed van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: verdrag), in het bijzonder bij artikel 27 over «Werk en werkgelegenheid». Dat artikel betreft het recht van personen met een handicap op werk, op voet van gelijkheid met anderen. Dit recht omvat het recht op de mogelijkheid in het levensonderhoud te voorzien door middel van in vrijheid gekozen of aanvaard werk op een arbeidsmarkt en in een werkomgeving die open zijn, waarbij niemand wordt uitgesloten en die toegankelijk zijn voor personen met een handicap. (…)
(p 41) “(…) Ten tweede signaleert UWV dat de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten slechts een deel van de mensen die een beperking hebben betreft en waarschuwt voor mogelijk verdringing. Daarom heeft de regering ook gekozen voor die groep die het meest kwetsbaar is en het erg moeilijk heeft op de arbeidsmarkt, mensen met een Wajong, Wsw-indicatie of mensen die onder de Participatiewet vallen en geen WML kunnen verdienen. “
(p. 46) “Het College (
lees: College voor de Rechten van de Mens) geeft aan de doelstelling van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten te ondersteunen, namelijk mensen met een beperking door middel van werk in staat te stellen volwaardig aan de samenleving te laten deelnemen. Zij signaleert dat de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten slechts een deel van de mensen die een beperking hebben betreft en waarschuwt voor mogelijke verdringing. Bij elke regeling op de arbeidsmarkt is dit risico er, daarom heeft de regering ook gekozen voor die groep die het meest kwetsbaar is en het erg moeilijk heeft op de arbeidsmarkt: mensen met een Wajong of Wsw indicatie of mensen die onder de Participatiewet vallen die geen WML kunnen verdienen. Voor de mensen met een uitkering op grond van de WAO of een WIA is in het sociaal akkoord een extra set afspraken gemaakt.
Het College dringt erop aan tussentijds de effecten van de Participatiewet en Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten op mensen met een beperking die niet tot de doelgroep behoren te meten. Bij de parlementaire behandeling van de Participatiewet riep de Kamer hier ook toe op en hiermee is rekening gehouden bij het informatiearrangement omtrent de Participatiewet”.
4.4
De wetgever is zich er dus van bewust geweest dat de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten slechts een deel van de mensen die een beperking hebben betreft. De wetgever heeft zich gerealiseerd dat er een risico is voor verdringing op de arbeidsmarkt en daarom gekozen voor de groep die het meest kwetsbaar is om dat risico zo klein mogelijk te houden. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat voor dit door de wetgever gemaakte en door eiser gesignaleerde onderscheid in behandeling een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de wetgever ook rekening heeft gehouden met de neveneffecten door deze, in navolging van het commentaar van het college voor de rechten van de mens, periodiek te laten evalueren.
4.5
Verweerder heeft eiser dan ook op goede gronden een indicatie banenafspraak kunnen weigeren. Het beroep van eiser slaagt dan ook niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. L.N. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.