In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 9 juni 2017, staat de crisisheffing centraal, die door eiseres, [X] N.V., is betwist. Eiseres had voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarin een bedrag van € 106.561 aan crisisheffing was aangegeven. Na afwijzing van het bezwaar door de inspecteur van de Belastingdienst, heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 mei 2017, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De inspecteur was vertegenwoordigd door drie raadsheren.
De rechtbank overweegt dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem en dat deze heffing niet als een individuele en buitensporige last kan worden aangemerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM, maar de rechtbank volgt de Hoge Raad in zijn eerdere uitspraak dat de crisisheffing niet discriminerend is en dat er een voldoende wettelijke basis voor bestaat. De rechtbank concludeert dat de crisisheffing rechtmatig is en dat er geen aanleiding is om tot een andere conclusie te komen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, en de uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de leden van de rechtbank.