ECLI:NL:RBNHO:2017:4034

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
16/3698
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs op basis van geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres. De rechtbank behandelt een beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het besluit van het CBR, waarbij haar rijbewijs ongeldig is verklaard op basis van een vermoeden van ongeschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Dit vermoeden is ontstaan na een schriftelijke mededeling van de politie, die op basis van een onderzoek naar de rijvaardigheid van eiseres heeft geconcludeerd dat zij mogelijk niet meer over de benodigde geschiktheid beschikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van eiseres, waarbij een psychiater betrokken was. De psychiater heeft vastgesteld dat eiseres lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD, wat van invloed kan zijn op haar rijvaardigheid. Eiseres heeft betoogd dat zij geschikt is om te rijden en dat het verslag van haar behandelaar, dat haar geschiktheid zou onderbouwen, niet voldoende is meegenomen in de besluitvorming van het CBR. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verslag van de behandelaar niet gelijkgesteld kan worden aan een specialistisch rapport dat voldoet aan de eisen van de Regeling eisen geschiktheid 2000.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het CBR zich terecht heeft gebaseerd op het deskundigenrapport van de psychiater en dat er geen gebreken zijn in de wijze waarop dit rapport tot stand is gekomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat het CBR onzorgvuldig heeft gehandeld in de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de ongeldigverklaring van haar rijbewijs in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Gordijn),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard.
Bij besluit van 5 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. G.E. Menick, als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft de politie eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland, aan verweerder op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), een schriftelijke mededeling gedaan. De korpschef heeft het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid danwel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van categorie B motorrijtuigen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder bij besluit van 25 augustus 2015 besloten een onderzoek op te leggen naar de geschiktheid van eiseres tot het besturen van motorrijtuigen. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.2.
Op 5 oktober 2015 is eiseres onderzocht door de psychiater [de psychiater] , (de psychiater). De psychiater heeft een anamnese afgenomen en eiseres daarnaast psychiatrisch onderzocht. De psychiater komt op grond van dit onderzoek tot de conclusie dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de aanhouding op 17 juli 2015 sprake was van een opwindingstoestand in het kader van een stoornis in de impulsbeheersing en een borderline persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-IV-TR en dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose ADHD en borderline persoonlijkheidsstoornis gesteld kan worden. De psychiater heeft zijn bevindingen neergelegd in een verslag van bevindingen. Deze rapportage heeft verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
2. Artikel 130, eerste lid, eerste volzin, van de Wvw 1994, bepaalt dat de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994, bepaalt dat het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, bepaalt dat het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs besluit, indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Artikel 134, het derde lid, eerste volzin, van de Wvw 1994, bepaalt dat het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mededeelt aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
Artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling, bepaalt dat het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs besluit, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de WVW 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 bepaalt dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld worden overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.1 van de bijlage is bepaald: “De in dit hoofdstuk beschreven eisen hebben voornamelijk betrekking op deze situatie: een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek. Bij de beoordeling van die voorgeschiedenis is van belang: het ziektebeloop (de betrokkene zal bij voorkeur minstens een tot twee jaar vrij moeten zijn van recidieven, afhankelijk van de ernst van de aandoening), de (on)voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw van de betrokkene. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag had (heeft), dan kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden. Is of was een reversibele organische stoornis niet in het geding, dan doet zich de vraag voor of er restverschijnselen zijn, of dat er kans is op een recidief dat de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. Beantwoording van die vraag vergt een specialistisch rapport.”
In hoofdstuk 2 van de bijlage, onder de kop specialistisch rapport” is bepaald: “Met het specialistisch rapport is in eerste instantie bedoeld het rapport dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de aanvrager door het CBR is verwezen. Deze groep vaste specialisten verricht met enige regelmaat rijbewijskeuringen en zijn op de hoogte van de specifieke eisen aan de geschiktheid zoals beschreven in de volgende hoofdstukken. (…)
De essentie is dat het CBR informatie ontvangt die voldoende is om een oordeel te vormen over alle aspecten die in de volgende hoofdstukken specifiek benoemd worden. In die gevallen waar het gaat om recente, feitelijke informatie, zonder oordeel van de medisch specialist over de geschiktheid, is het op grond van de KNMG-gedragsregels ook toegestaan dat in de Eigen verklaringprocedure de eigen behandelaar het specialistisch rapport opstelt volgens een door het CBR opgesteld sjabloon. (…)”
3.1.
Eiseres stelt dat zij geschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. Het verslag van haar behandelaar van [naam] zou als leidend moeten gelden. In dit verslag staat onder andere dat eiseres, volgens de gegevens van de behandelaar, geen incidenten heeft veroorzaakt in het verkeer en zij niet minder in staat is zich correct in het verkeer te gedragen. Ook zou van eiseres, volgens dit verslag, gelet op de vooruitgang die zij heeft in haar behandeling, een grotere alertheid kunnen worden verwacht ten aanzien van haar gedrag in het verkeer. Haar behandelaar kent haar persoonlijk en kan een betere inschatting maken over de rijgeschiktheid van eiseres. De psychiater kent eiseres niet en kan uitsluitend een conclusie trekken op basis van een momentopname. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is er sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Ter zitting heeft eiseres verder aangevoerd dat bij het onderzoek is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. Zij stelt wel tegen de auto van haar toenmalige ex-partner te zijn aangereden maar, anders dan waarvan wordt uitgegaan, niet hard door de straat te hebben gereden.
3.2.
Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het onderzoek van eiseres is verricht aan de hand van de Regeling eisen geschiktheid 2000 en specifiek gericht is op beantwoording van de vraag of eiseres nog geschikt is om een auto te besturen. Het door eiseres overgelegde verslag van [naam] kan niet gelijk worden gesteld met voornoemd onderzoek. Verweerder heeft nader toegelicht dat uit het verslag van [naam] niet blijkt waarop de conclusies zijn gebaseerd noch dat de behandelaar kennis heeft van de Regeling eisen geschiktheid 2000 en de daarin gestelde eisen van geschiktheid, die aan de houders van een geldig rijbewijs worden gesteld. Het verslag van [naam] is voorts voorgelegd aan de psychiater. De psychiater heeft besloten zijn diagnose in stand te laten.
3.3.
Het is een vaste lijn in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:214, dat verweerder zich op een deskundigenrapport mag baseren, als het verslag van de deskundige naar de inhoud of wijze van totstandkoming geen gebreken vertoont, dit rapport inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
3.4.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het verslag van de deskundige naar de inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, dit inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Voorts kan de rechtbank verweerder in zijn stelling volgen dat het verslag van [naam] niet gelijkgesteld kan worden aan een specialistisch rapport van een onderzoek als bedoeld in artikel 27 van de Regeling en hoofdstuk 2, van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000. Het verslag bevat immers geen informatie over of beoordeling van de aspecten van hoofdstuk 8, van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000, die in dit geval van toepassing zijn.
3.5.
Verweerder heeft dit verslag voorgelegd aan de psychiater. De psychiater geeft aan dat het verslag hem geen reden geeft om het verslag van de deskundige te herzien. De gebeurtenissen voor zover eiseres die ook zelf erkent (het beschadigen van een voertuig en een conflict met een politieagent) zijn van dien aard, dat dat buiten het domein van een variatie op normaal gedrag kan worden gezien. De hevigheid van de reactie kan eerder volgens de psychiater worden gezien in het kader van een psychiatrische stoornis, ADHD en/of impulsiviteit in het kader van een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank kan de psychiater hierin volgen. De stelling van eiseres dat zij niet hard door de straat heeft gereden, wat daar verder ook van zij, maakt vorenstaande niet anders, aangezien de psychiater de andere gebeurtenissen zoals hiervoor genoemd al van dien aard vindt, dat dat buiten het domein van een variatie op normaal gedrag kan worden gezien.
4. Voor zover eiseres betoogt dat haar gedrag niet zodanig was dat de conclusie niet had kunnen worden getrokken dat zij een medisch onderzoek moest laten doen, overweegt de rechtbank dat het besluit van 25 augustus 2015, zoals onder 1.1 is vermeld, onherroepelijk is geworden en zodoende eiseres dit onderzoek moest laten uitvoeren.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: